De historisch-kritische deeleditie omvat twee luiken: een tekstendeel, waarin een ‘Appendix’ met gedichten die uiteindelijk niet in Wiekslag om de kim zijn opgenomen maar dus wel deel uitmaken van de ontwikkelingsgang van de bundel, en een commentaargedeelte met variantenapparaat.
In de Inleiding licht de onderzoeker toe waarom het dichterlijk oeuvre van Van de Woestijne in aanmerking komt voor een dergelijk uitvoerig tekstkritisch onderzoek. Naast de literair-historische betekenis van het poëtische werk en het belang van de trilogie in de artistieke ontwikkeling van Van de Woestijne refereert hij aan de onbeschikbaarheid van een kritische leestekst - niet enkel van Wiekslag om de kim trouwens - en vooral aan de omvang van het tekstgenetisch materiaal. Doelstelling van zijn wetenschappelijk onderzoek is Van de Woestijnes werkwijze (of ‘componeertechniek’) en poëzie te bestuderen met behulp van kennis van het ontstaansproces van de afzonderlijke gedichten en van de wijze waarop ze geordend zijn tot een ‘betekenisdragende compositie’.
Wiekslag om de kim is nooit als eenheid verschenen tijdens het leven van de schrijver. Pas in 1942 bezorgde Manteau, met Van de Woestijnes zwager Maurice Roelants als exécuteur testamentaire, de integrale uitgave zoals die door Van de Woestijne was bedacht. Het jaar daarop gaf Stols het boek in één band uit. De drie delen, mét de inleiding tot De modderen man (‘Het menschelijk brood’), zijn wel als afzonderlijke uitgaven geautoriseerd, d.w.z. ze zijn met inspraak van de auteur tijdens zijn leven gepubliceerd (Maria Mathijsen, Naar de letter. Handboek editiewetenschap). Voor de beschrijving van de tekstgenese kon Jansen gebruikmaken van de zogenaamde ‘carnets’ (in totaal 23 notitieboekjes en agenda's), waarin Van de Woestijne naast boodschappenlijstjes en journalistieke notities ook schema's en versregels neerpende. Naast het handschriftelijk materiaal integreerde hij in de variorumeditie voorpublicaties van gedichten (in onder andere Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift, De Gids, Groot Nederland en Dietsche Warande & Belfort). Die geautoriseerde tekstversies worden niet enkel verwerkt in het variantenapparaat, ze zijn ook in het kader van de beschrijving van een ‘compositiepoëtica’ van belang. Van de Woestijne experimenteerde namelijk met de samenstelling van verschillende groepen gedichten (‘clusters’) en de afdelings- en onderafdelingstitels. Voor een studie van het ontstaan van de architecturale constructie van een dichtwerk zijn dergelijke gegevens belangrijke bouwstenen.
Revelerend zijn Jansens conclusies betreffende de werkwijze van Karel van de Woestijne. Zo stelt hij dat de auteur eerst een of twee versregels schreef en daarna schetsmatig enkele woordgroepen en rijmwoorden. Vervolgens vulde hij dan open plaatsen in en wijzigde of werkte ‘lineair’ verder met nieuwe regels en rijmwoorden. De stelling dat Van de Woestijne ‘dacht [...] in teksteenheden met een structuur: versregels, strofen of meerdere strofen’, en dus niet op fonologisch of morfologisch niveau, geldt ook voor andere dichters. Merkwaardig is wel dat de schrijver eerst een gedetailleerd macrostructureel plan ontwierp en pas daarna de gedichten schreef. Meestal worden afzonderlijke gedichten na de schrijfact gebundeld in cycli of reeksen. Met name de geschiedenis van die minutieuze planning heeft Jansen uitgebreid geanalyseerd. Ze is niet enkel kenschetsend voor Van de Woestijnes schrijftechniek en het componeerproces van Wiekslag, ze werpt ook een ander licht op de kentering in zijn dichterlijke ontwikkeling.
Karel van de Woestijne maakte al in 1911 de eerste plannen voor een breed opgezette compositie ruim zeventien jaar vóór de realisatie van het magnum opus. In een vlot geschreven betoog speurt Jansen naar een samenhang tussen bibliografische gereconstrueerde ‘feiten’ (op basis van materiële, grafische en chronologische gegevens), waarbij hij op een discutabele manier probeert te achterhalen waarom bepaalde gedichtenclusters in de Wiekslag-bundel gegroepeerd zijn. Als tekstediteur begeeft hij zich enerzijds, toch wel willens nillens, op glad ijs door op een interpretatieve manier verbanden tussen gedichten(groepen) te leggen. Hiervoor parafraseert en beperkt hij het samenspel van verschillende motieven en betekenisinhouden, waardoor uiteraard geen recht wordt gedaan aan de meerduidigheid (of beter: het semantische spectrum) van Van de Woestijnes lyriek. Anderzijds beschouwt hij die ‘feiten’ (zoals variante lezingen) als ‘koerswijzigingen’, ‘vingerwijzingen naar een poëtische grammatica’. Jansen is er zich van bewust dat