De bossen van Vlaanderen
Het gaat niet goed met milieu en natuur in Vlaanderen. Het gaat evenmin goed met het bos in Vlaanderen: de totale oppervlakte aan bossen neemt af, de omvang van afzonderlijke bossen wordt steeds kleiner en de diversiteit aan flora en fauna in die bossen loopt snel terug. Die onheilstijding is weinig origineel en enigszins deprimerend, maar onvermijdelijk. Het lijkt er echter op, dat wat als natuurgoed verdwijnt of met uitsterven is bedreigd steeds meer als cultuurgoed wordt beschreven in dure en schitterend uitgegeven boeken van het type waarin vroeger alleen Vlaamse cultuurmonumenten aan de orde kwamen.
Die cultuurhistorische natuur- en milieuboeken dienen een dubbel doel: het vastleggen van wat verloren dreigt te gaan en het doen van een (laatste) oproep de teloorgang af te remmen. Dat geldt ook voor de uitvoerige en diepgravende ‘historische ecologie’ van de bossen in Vlaanderen. De ondertitel ‘een historische ecologie’ kan, op grond van een klassieke opvatting van het begrip ecologie, misleidend zijn. De auteurs beschrijven weliswaar de historische ontwikkeling van het ecotoop ‘bos’, maar maken duidelijk dat die ontwikkeling niet alleen door natuurlijke, maar vooral door maatschappelijke processen is beïnvloed. De historische ecologie van het bos draagt zozeer de sporen van menselijk ingrijpen, dat het boek bijna ook een ‘historische sociologie’ van het bos kan worden genoemd. De auteurs, drie biologen-ambtenaren, aarzelen zeker niet de grenzen van afzonderlijke wetenschappelijke disciplines over te steken. Inzichten uit de geschiedenis en de plantkunde, uit de geografie en de ecologie, uit het recht en de geologie, worden op een kaleidoscopische wijze tot een inspirerende analyse van de historische ontwikkeling van de bossen gecombineerd.
De motieven voor deze studie zijn herkenbaar. In de eerste plaats is de kennis van de ontwikkeling van de bossen op zich zelf interessant. Het antwoord op de vraag hoe oud een bos is of hoe lang op een bepaalde plek min of meer onafgebroken bos heeft gestaan, is mede bepalend voor de eigenschappen van dat bos, voor de waarde en de kwetsbaarheid daarvan. Ten tweede fungeert die historische kennis als referentiepunt. Het antwoord op de vraag ‘hoe was het?’ is immers van belang voor het beantwoorden van de vraag ‘hoe hoort het?’. Modern bosbeleid kan zijn voordeel doen met historische kennis over de bosontwikkeling.
Het boek omvat drie delen. Het eerste beschrijft de ontwikkeling van bossen en ‘wastines’ (zogenaamde ‘woeste gronden’) in een regio begrensd door een gebogen lijn die vanuit Grevelingen (Gravelines) ten Zuiden van Rijsel en Doornik loopt, bij Bergen afbuigt naar het noorden en via Halle, Brussel en Antwerpen tot de Westerschelde reikt. Dat gebied valt historisch niet met Vlaanderen samen, zoals de ondertitel suggereert, maar er zijn plausibele bodemkundige en landschappelijke motieven voor deze gebiedsafbakening. Binnen dit grotere gebied fungeert het Bos t'Ename als een monografisch-diepgravend geanalyseerde casus. Het Bos t'Ename ligt op een oostelijke wand van de Scheldevallei, ten oosten van Oudenaarde. Jarenlang onderzoek van één van de auteurs heeft een schat aan gedetailleerd historisch materiaal opgeleverd. Die detailbeschrijving zorgt ervoor dat het Bos t'Ename de hoofdrol speelt in dit boek, tegen de achtergrond van maatschappelijke ontwikkelingen die het bos in het algemeen hebben beïnvloed. Het gaat daarbij zowel om lange-termijn ontwikkelingen (4000 v.C. tot heden) als om korte - termijn ontwikkelingen (van 1880 tot heden) In sommige periodes namen de omvang en kwaliteit van het bos toe, om later weer tot een kritisch minimum in te zakken. De auteurs documenteren uitvoerig hoe de op- en neergaande lijn van kwantiteit en kwaliteit van de bossen deels door natuurlijke omstandigheden, maar veel meer door menselijk ingrijpen wordt bepaald: door oorlog en vrede, door de beschikbaarheid van brandstoffen, door ontwikkelingen in de landbouwtechniek, enz.
Deel 2, het bosgebruik, maakt duidelijk hoe historisch wisselend de wijze is waarop de samenleving bos en hout (heeft) gebruikt. De bladzijden over de historische ontwikkeling van het houtgebruik (pp. 124-148) behoren tot de cultuurhistorisch meest interessante van het boek. Ook het niet-houtige deel van het bos is van belang: het werd als strooisel, als brandstof, als diervoeder en voor een heleboel andere toepassingen gebruikt.
Deel 3 is het meest klassiek-ecologisch. Het schetst de historische ontwikkeling van de vegetatie in het bos. De botanische ontwikkelingen zien er weliswaar verschillend uit naar ge-