gelijkheid. Als hulpmiddel koos men voor het begrip diversiteit: uit alle stijlen en richtingen een vertegenwoordiging. En dat begrip speelde weer mee bij een tweede jury die de Gaudeamus Compositie Prijs had bekend te maken. De orkestmuziek beoordeelde men maar liever niet...
Vanwege het vijftigjarig jubileum werden dat vier prijzen inplaats van zoals gebruikelijk één prijs en één eervolle vermelding. Dit waren de gelukkigen: de Duitser Michael Oesterle, de Spanjaard Jesús Torres, als aanstormende talenten en daarnaast de al enigszins gearriveerde Paul Newland (Engeland) en Giovanni Verrando (Italië).
De werken van de Spanjaard en Italiaan waren niet slecht maar evenmin opzienbarend, enigszins verhalend en dan ook allebei geïnspireerd door een gedicht. Bij Torres geeft de piano in het ensemble de belangrijkste impulsen, Oesterle schreef een soort van minivioolconcert. In wezen streefden beiden naar een purificatie-proces. Oesterle is vele malen effectiever.
Ook Paul Newland had een mooie titel bedacht voor zijn werk voor kamerensemble, want men grossierde in dichtregels en mooie titels: Peripeteia, bij Aristoteles een omslag in het drama, de beslissende wending.
Net als Varèse houdt Newland van een quasi-archaïsche rituele muziek met een voorkeur voor zeer hoog (schrille piccolo) en zeer laag (onheilspellend knorrende contrabasfagot). Boeiend maar beslist beperkter dan Varèse. De vierde laureaat, Giovanni Verrando, begon zijn strijkkwartet ook al rite-achtig, maar hield die spannende opzet niet vol, en dan vallen veel van die virtuoze Italianen terug op het loutere handwerk.
Het meest bijzonder vond ik een fluitcontrabasduet van Kazuhiko Suzuki. Aan het slot musiceert men met de rug naar elkaar toe zo ver mogelijk van elkaar en geheel op zichzelf in een aantippen van enkele (geïsoleerd geplaatste) figuren. En zó stil heb ik het publiek in de Amsterdamse IJsbreker zelden ‘gehoord’! Dat was dan zo'n magisch moment waar je er veel meer van had willen meemaken.
Ernst Vermeulen