In Woorden opde Westenwind worden tien schrijvers voorgesteld van Surinaamse origine die buiten hun land van herkomst (Nederland dus) zijn gaan wonen: Albert Helman, Hugo Pos, Rudy Bedacht, Paul Marlee, Astrid Roemer, Thea Doelwijt, Chitra Gajadin, André Pakosie, Candani en Anil Ramdas. Van Kempen is niet alleen een kenner van hun literaire oeuvre, maar is ook persoonlijk met elk van hen opgetrokken, zodat er tien levendige essays zijn ontstaan, waarvan de journalistieke inslag de literaire inhoud soms wat onderbelicht laat. Maar van iedere schrijver zijn ook nieuwe, nog niet eerder gepubliceerde, teksten opgenomen zodat er over het algemeen toch wel een goed totaalbeeld van elk ontstaat.
Tussen Albert Helman (Lou Lichtveld) en Candani (Asha Radjkoemar) ligt een wereld verschil. Tussen de 92-jarige nestor, die in 1994 nog twee nieuwe boeken liet verschijnen en deze 31-jarige vrouw, die in 1990 in Den Haag debuteerde met een bundel Sarnami poëzie (Sarnami: de taal van de Surinaamse hindoestanen) ligt een periode, die een zowel literaire als sociologische evolutie binnen het bestek van de Nederlandse cultuur vanuit ‘het allochtone’ karakteriseert.
Wat heet ‘allochtoon’? Deze eufemistische antipode van autochtoon verbloemt alle mogelijke (negatieve) benamingen, die in de loop der tijd aan vreemden (vaak met een Nederlands paspoort) gegeven zijn. Tegenwoordig willen we soms wel erkennen, dat er door die inbreng van elders sprake is van een positieve bevruchting van het leven en de literatuur binnen onze Westerse cultuur (ook al drijft ze dan op de wind), het besef dat we onszelf ook kunnen spiegelen in wat allochtone culturen hier binnen brengen dringt nog maar langzaam door. Verbeeld je! Het multiculturele zal evenwel steeds meer zijn sporen nalaten (dat is iets anders dan ‘integreren’) in onze taal en ons leven hier.
Toch zijn deze essays nog bezwangerd met een spanning, die gedragen wordt door tegengestelde
Michiel van Kempen (o1957).
culturen. Een soms bijna dodelijke spanning die bij geijkte Surinaamse auteurs als Edgar Cairo en Bea Vianen metterdaad geleid heeft tot een schizofrene teloorgang. En je kunt je zelfs afvragen of er wezenlijk veel verschil zit tussen de ogenschijnlijk tegengestelde ervaringen van Albert Helman in de jaren dertig en Candani in de jaren negentig tussen Nederland en Suriname. Candani: ‘Nederland is tegengevallen, maar dáár zou 't geen haar beter zijn’. Helman: ‘Toen wilde Nederland alleen de koloniën de les lezen, nu de hele wereld. Nederland is zelfgenoegzamer geworden’. Tussen beiden in staat Astrid Roemer, die zegt: ‘Ik ben geen spreekbuis voor niets en niemand. Ik belijd mijn eigen verantwoordelijkheid. Het heeft mij onbemind gemaakt. Ik ben de ontwerper van mijn eigen levensstijl - dus autonoom!’ Het autonome distilleert zich langzamerhand uit boven het allochtone of autochtone. Dat zie je ook bij een figuur als Anil Ramdas, die zich onder meer in 1993 sterk profileerde via een reeks VPRO-tv-programma's met prominente Europese denkers over niet-Europese culturen als Nawal Ek Saadawi, Stuart Hall, Kwame Anthony Appiah, Bram de Swaan, Arvind Das, Ashin Nandy en Frits Staal. Van Kempen noteert bij hem: ‘Waar Albert Helman in de vooroorlogse tijd nog geen functie had om als woordvoerder op te treden van het slechts kleine aantal “exotische tropenmensen”, waar Rudi Kros in de jaren zeventig en tachtig zijn essayistische begaafdheid verkwanselde voor onduidelijke beuzelarijen,