van het verval’. Met zijn zesde zintuig voor puur stadsplezier buigt hij de onstuitbare Brusselse sloop- en bouwdrang om in een bewonderenswaardig talent. De resultaten mogen dan al doorgaans ‘erbarmelijk, teleurstellend, hemeltergend’ zijn, onder het geploeter gaat de revolutionaire geest van de stad schuil. Brussel zou zonder die voortdurende transformatie eenvoudigweg zichzelf niet zijn, ‘want Brussel is eeuwig voorlopig’.
Een heel andere kijk op die wonderlijke verkleedpartij biedt de Vlucht over Brussel van Geert van Istendael en fotograaf Pierre Kempeneer. Van Istendael wandelt door zijn geliefde stad zoals Gal hem - vanzelfsprekend ietwat karikaturaal - voorstelt op het voorplat van Bekentenissen van een reactionair (1994): tegendraads, steeds te vinden voor een bliksemende aanklacht en voortdurend met een donderwolk boven het hoofd. In het fotoboek is hij dan nog eens gebonden aan de blik van Pierre Kempeneer, gericht op afgebladderde muren, ineengestorte daken en muren, hijs- en grijpkranen, graffiti, een bedelaar-straatmuzikant en speelse migrantenkinderen. Bij die aangrijpende stadsbeelden van verval plaatst Van Istendael al even verkapte en opgelapte verzen. Net als bij De Kuyper komt de stad tot leven, maar de verdierlijking en personificatie spreken hier van ziekte en aftakeling: ‘De huizen houden zich op hoge krukken / meer dood dan levend overeind’. Of met een one-liner: ‘De zweren van de stad zijn niet meer te bezweren’. Soortgelijke metaforen schreef Van Istendael al neer in ‘We doon en toerke’, het laatste hoofdstuk van zijn groot Brussel-Boek Arm Brussel (1992). Hij heeft dit boek geschreven, zo bekent hij er, ‘om niet te vergeten wat Brussel is, hoe Brussel is wat het is, fluisterend in noordelijke en zuidelijke talen, zijn puisten in gouden raggen hullend, in lompen van zijde zijn zweren verbergend’. Van Istendael mint Brussel met al ‘haar fragmenten en wonden’.
Die Brusselse puisten, wonden en zweren komen in het fotoboek van Pierre Kempeneer overvloedig aan het licht. De sloophamer heeft de sluier meedogenlooos opgelicht. Een van de meest voldragen gedichten uit Vlucht over Brussel echoot haast woordelijk de laatste regels uit Arm Brussel:
De Middellandse Zee hespoelt de straten
Haar talen rafelen, haar tongen spelen.
en rode bonen vieren op het puin
dat nooit vergaat, het is
door Brussels vreemde aderen vloeit mijn bloed.
(In Arm Brussel: ‘De Middellandse Zee en nu ook de Oostzee bespoelen de pleinen van Brussel. In Brussel tasten talen elkaar af, ze tasten elkaar aan en vermengen en vermenigvuldigen zich. In Brussel eten wij elkanders eten, snuiven wij elkanders geuren op, horen wij elkanders gezangen en beginnen we elkanders wellust op te wekken’.) Stad en mens worden bloedbroeders. Al wie in het weefsel van de mengstad Brussel kerft, geeft tegelijkertijd Van Istendael een aderlating. Je zou voor minder als een bezorgde ouder uit je slof schieten.
Veel verontrustender nog dan woekerend onkruid is de grote schoonmaak die almaar nadrukkelijker wenkt. Van Istendael eindigt de vlucht over Brussel alsnog in mineur. Als de kantoren alle migranten en verpauperde buurten hebben verdreven, zal pas werkelijk de apocalyps over Brussel neerdalen: ‘Het zal gebeuren. / Ooit. / Let op de tekens. / Zij zullen zeer bedrieglijk zijn, / want niet van ons, / niet ondergronds. / De laatste vuilnis / zal opgeslobberd zijn, het stijgend zuur / verzoetelijkt. / De mistflard van de ernst / zal boven alle hoofden hangen. / Dan.’
In zijn nieuwste roman Happy Town brengt Aster Berkhof dat ‘ooit’ vervaarlijk dichtbij. Het grootkapitaal en het ultrarechtse Front Beige gaan een duivels pakt aan: terreurdaden moeten de migrantenbevolking in een kwaad daglicht stellen, waarna de bevolking als vanzelf schoon schip maakt en financier Charlie Bremer vrij spel krijgt voor zijn megalomaan business center.
Happy Town biedt een enigszins aangedikte hutsepot van nieuwsflashes over stedelijke oproer (in Los Angeles), opstootjes van migranten (in Sint-Jans-Molenbeek), de Brusselse speculatiedrift (regelmatig te zien in het tvprogramma