Joris Notes ideële paradijs
Joris Note draagt zijn tweede boek, Het uur van ongehoorzaamheid, behalve aan een overleden broer, op aan Daniël Robberechts. De verhalenbundel doet in de verte ook wel aan Robberechts vroege werk denken: de seksuele ontdekkingsdrift van Notes door erfelijkheid en opvoeding erg gesloten figuren roept de sfeer op van boeken als De labiele stilte en Tegen het personage (allebei uit 1968). Zoals Robberechts toen de fictie liet staan voor het egodocument, worstelt Joris Note nu in omgekeerde zin met de keuze tussen autobiografie en verbeelding. Het ziet er voorlopig niet naar uit dat hij daarmee uit de conventionaliteit treedt; het bekentenisaspect houdt stand in de nieuwe verhalenbundel. Toch is er in vergelijking met zijn debuut De tinnen soldaat wel degelijk sprake van een creatieve verdichting.
Helemaal loskomen van zijn oorspronkelijk therapeutische motivatie doet Joris Note nog niet. Familie is bij hem een zwaarwegend element, en het belet zijn fantasie nog zich ten volle te ontplooien. Net als in De tinnen soldaat, een autobiografische roman over zijn Kempische jeugd in de jaren vijftig, blijft Note in Het uur van ongehoorzaamheid de invloed van zijn ouderlijke milieu van zich afschrijven. Het boek behandelt grosso modo wel de volgende periode in zijn leven, de studentenjaren. Daardoor valt hij niet echt in herhaling, ook omdat de student zijn eerste schuchtere stappen naar de vrijheid zet. Op een of andere manier werkt het ook bevrijdend voor Notes inspiratie.
Note bereikt zijn doel door een vorm van zinnelijkheid te introduceren, die enigszins afsteekt bij zijn voorzichtige natuur. Na de bekentenis, nu de provocatie. Een van de verhalen uit Het uur van ongehoorzaamheid is een regelrechte erotische fantasie: vanuit zijn weinig permissieve verleden bekeken, is dat een wat late afrekening. En als je het isoleert van het geheel komt het ook wat pathetisch over. Tegelijk echter bewijst die wensdroom dat Note al een stuk fictiever aan het schrijven is. Beslist opmerkelijk is ook dat een van de vijf verhalen in de derde persoon geschreven is, en twee hoofdfiguren een naam dragen: er is duidelijk afstand genomen van het reddeloze ik uit De tinnen soldaat.
De verhalen uit Het uur van ongehoorzaamheid vervolledigen het tijdsbeeld dat Joris Note
Joris Note (o 1949).
(
o 1949) samenstelt. Robberechts, slechts vier jaar ouder, schreef in 1968 een van de weinige originele jongerenportretten uit die woelige jaren. In zeker opzicht was
De tinnen soldaat zoveel jaren na dato een moedig boek: door over zijn bekrompen, verstikkende milieu van na de oorlog te schrijven, heeft Joris Note naar een innerlijke stem geluisterd en niet naar wat de trends hem dicteerden. En doordat het anekdotische in het nieuwe boek op zijn beurt plaats maakt voor meer interiorisering, verdwijnt het streekgebondene dat
De tinnen soldaat soms irritant maakte op de achtergrond.
Toch begint de bundel nog met een kinderverhaal. Hanno, een nakomertje, is intelligenter dan de andere kinderen, maar staat in het sociale verkeer dan weer minder sterk. Tijdens zijn vakantie bij een tante in de stad deelt hij het bed met zijn oudere neef Miel, die werkloos is en tot vroeg in de morgen uitgaat. Die relatieve intimiteit brengt Hanno voor het eerst in contact met een onvermoede gevoelswereld en gooit zijn kleine universum door elkaar. Door de bewustzijnsstroom aan te vullen met ideeën en citaten - al was het maar uit Suske en Wiske - creëert Note langzamerhand de Joyceaanse sfeer waarvan de hele bundel doortrokken is: net als Joyce's ‘jonge kunstenaar’ verlangt Notes hoofdfiguur om ingewijd te worden in de levenskennis.
Helaas biedt die kennis ook geen oplossing. Het leidt ofwel tot de eeuwigdurende herhaling, ofwel tot de eenzaamheid. In het verhaal