tussen rationaliteit en irrationalisme’. Het komt er met andere woorden op aan niet te vervallen in de starheid van rigide stelsels (fuga's), waarin de mens aan zijn verantwoordelijkheid probeert te ontkomen, noch in nihilisme en frivoliteit (het zorgeloos fluiten der pimpelmezen), die het leven zinloos maken en elke artistieke onderneming in de kiem smoren. Want dããr situeert Hertmans dat ‘moeilijk vindbaar punt’: het wordt aangewezen ‘in en door de profane transcendentie van de kunst’.
Ik ben zo lang blijven stilstaan bij dit eerste essay, omdat het de kapstok is waaraan de hele bundel wordt opgehangen. Op andere plaatsen worden centrale gedachten nog eens uitgewerkt, maar de essentie van Hertmans' filosofie is vooraan in het boek te vinden. Je kan de essays die volgen zien als toepassingen.
In ‘Kiezen voor Icarus?’, een essay over het onderscheid tussen de eerste generatie avantgardisten van voor de oorlog - programmatisch en, hoe goed bedoeld ook, op het intolerante af gesloten (autonoom) - en de tweede generatie, die tot vandaag blijft doorwerken - ondogmatisch, met een prioriteit van praktijk op theorie, en open (heteronoom) - kiest Hertmans voor de tweede vorm. Hij pleit voor zelfrelativering en ironie, en voegt de daad bij het woord door zijn eigen bijdrage tot het debat ootmoedig te omschrijven als ‘spitsvondige zekerheden over de onzekerheid’.
In zijn derde essay kapittelt hij George Steiners wending naar het dogmatische (in diens recente boek Real Presences) als ‘grof’ en ‘onfatsoenlijk’. Steiners voorstel om alle secundaire literatuur te weren en terug te keren naar de teksten zelf, deelt Hertmans niet, omdat hij ‘zonder dat publiek debat niet eens in staat zou zijn het gevaar van een dergelijke demagogische redenering te onderkennen’. Hij pleit voor een ‘nooit eindigende, nomadische kritiek’, in het volle besef dat een definitieve waarheid niet mogelijk en ook niet wenselijk is.
Het essay ‘Het geweld van zuiverheid’ sluit de bundel af. Hertmans besteedt aandacht aan het recente boek van Bernard-Henry Lévy, La pureté dangereuse, waarin wordt gewaarschuwd voor datzelfde dogmatische verlangen naar zuiverheid dat, aldus BHL, de ideologische leegte die is ontstaan na de val van de Muur probeert op te vullen - met alle gevaar vandien op blind totalitarisme. De roep om
Stefan Hertmans (o1951) - Foto Bart Blomme.
een duidelijke identiteit klinkt, te midden van het door overinformatie veroorzaakte nieuwe Babel, harder dan ooit. De onmacht om met het gebrek aan overzichtelijkheid - alom als hét kenmerk van onze leefwereld naar voren geschoven - om te gaan, dreigt zich te vertalen in hardnekkige en fatale onverdraagzaamheid, in ‘het dreigende ideologische geweld van de letterlijkheid’. Hertmans besluit dan ook dat de inzichten van het postmodernisme, vertolkt door ‘de eens zo verfoeide “elitaire” kunstenaars’, nog het meest borg staan voor het behoud en de verfijning van de democratie. Het is evident dat de intellectueel, weggehoond door de neoreligieuzen en door de massamedia, hier een uiterst belangrijke rol te spelen heeft. Hertmans neemt die rol met overgave op zich.
Ik heb hier slechts vier van de twaalf essays in de bundel ter sprake gebracht. De essays over de kunst van Jan Fabre, Leos Janácek en Elvis Costello, Dmitri Sjostakovitsj en Keith Jarrett, Paul Hindemith en Gottfried Benn illustreren wat Hertmans met een ‘open, nomadische kritiek’ bedoelt. Het zijn interessante maar minder onmisbare bijdragen.
De bundel bevat ook een naar mijn gevoel wat warrig essay over actualiteit (‘De vlam overleeft de brandstof’), een geleerd essay over de ex-Joegoslavische filosoof Slavoj Zizek, en een intrigerend essay ‘Over snelheid en landschap’. Ze hier louter vermelden, is ze onrecht aandoen.