Kent, Vlaanderen, Brussel en Wallonië. Met de steun van de Europese Unie wordt gewerkt aan de uitbouw van de Euregio, volgens de auteurs een waar laboratorium voor de Europese integratie. Michèle Breuillard belicht de consequenties van de Kanaaltunnel voor deze Euregio (‘Sedert 6 mei 1994 is Groot-Brittannië geen eiland meer’). De bijdrage van Bruno Bonduelle over de economische toekomst van Noord-Frankrijk en de relatie van deze streek met Vlaanderen en Nederland voegt aan het voorgaande niets substantieels toe. Wel interessant vond ik de studie van Brice de Ruyver over de zgn. Kappabendes, die sinds een tiental jaren vanuit de agglomeratie Rijsel-Roubaix-Tourcoing Zuid-West-Vlaanderen terroriseren. De grensoverschrijdende samenwerking inzake strafzaken blijkt zowel op politieel als op justitieel vlak nog verre van voldoende.
De overige bijdragen zijn historisch c.q. cultureel van aard. Drie auteurs van de Leuvense Alamire Foundation schetsen een overzicht van het muziekleven in Kamerijk, Dowaai en Rijsel gedurende het Ancien Régime. Opmerkelijk is vooral de hoge vlucht die het muziekleven in Kamerijk nam in de 15de eeuw, waarvan Guillaume Dufay de meest bekende exponent is. Louis Sicking leert ons het functioneren van de admiraliteit van Vlaanderen in Duinkerken in de 16de eeuw kennen. De voornaamste taak van de admiraliteit bestond in de afhandeling van door kapers veroverde buit. Vlaamse en Zeeuwse kapers opereerden toen vooral in de kustwateren van Normandië en Bretagne. Het lag voor de hand dat zij hun buit in de dichtstbijzijnde havenplaats van betekenis aan land brachten. De admiraliteit van Duinkerke blijkt een vrij onafhankelijke positie te hebben ingenomen ten opzichte van de ‘centrale’ admiraliteit in Veere.
Wie nooit stilgestaan heeft bij de oude altaren in de Frans-Vlaamse dorpskerken, wordt aangenaam verrast bij de door Anita Oger-Leurent gepresenteerde typologie van de ongeveer 150 17de- en 18de-eeuwse retabels uit een 50-tal kerken in het arrondissement Duinkerke. Zij wijst niet alleen op de cultuurhistorische betekenis ervan (‘des ouvrages militants de la Réforme catholique’), maar ook op de problemen met betrekking tot hun conservering en restauratie.
Claude Lannette, directeur van de Archives départementales du Nord, schetst - naast een overzicht van de aanwezige rijkdommen - het in de Archives départementales du Nord (Rijsel) en de Archives départementales du Pas-de-Calais (Arras en Dainville) gevoerde archiefbeleid. Samen goed voor 100 km archief, horen zij tot de belangrijkste archiefdepots van Frankrijk. Dirk Verbeke brengt in herinnering hoe twintig jaar geleden in Nieuwpoort de eerste Frans-Vlaamse Veertiendaagse georganiseerd werd, en wijst op de betekenis van dit tot op de huidige dag volgehouden initiatief.
Paul Renard laat zien dat de in 1930 geboren journalist en essayist Jacques Duquesne ook een voortreffelijk romancier is, en Francis Persyn, zelf inspecteur Nederlands in Frankrijk, heeft de stand van zaken met betrekking tot het Nederlands in het lager en middelbaar onderwijs in Frans-Vlaanderen. De bijdragen over het trappistenklooster van de Catsberg (Christine Hancotte-Proust) en over de Frans-Vlaamse ruïnes (Erik Vandewalle en Michiel Hendryckx) zijn vooral toeristisch van belang.
Kortom, een fors jaarboek met niet minder dan zeventien bijdragen, die bijna alle van het niveau zijn dat de redactie beoogt. Naast de vertrouwde toegiften (een lexicografische bijdrage van Cyriel Moeyaert en de jaarlijkse bibliografie over de Franse Nederlanden) biedt deze twintigste aflevering nog een overzicht van de inhoud van alle tussen 1986 en 1995 verschenen jaargangen. De meest veelzijdige informatiebron over de Franse Nederlanden is nu ook vakkundig ontsloten.
Paul Soetaert
Jaarboek De Franse Nederlanden, 20 (1995), Stichting Ons Erfdeel vzw, Rekkem, 1995,440 p.