Taal - en cultuurpolitiek
Het buitenland en wij
Een tijd geleden verscheen deel 45 in de reeks ‘Voorzetten’ van de Nederlandse Taalunie, onder de titel De toekomst van het Nederlands in de Europese Unie. Deze bundel is eigenlijk de schriftelijke neerslag van de studiedag ‘De toekomst van het Nederlands in de Europese Gemeenschap’, die plaatsvond op 23 oktober 1993 te Brussel. Een van de bijdragen is een uiteenzetting over de politiek van de Taalunie ten aanzien van het taalgebruik in de Europese Unie. Hierin houdt algemeen secretaris Greetje van den Bergh een pleidooi voor een offensief beleid op vier fronten tegelijk, nl. taalattitude, taaltechnologie, literaire en culturele uitstraling, en samenwerking met andere taalgebieden die gelijkgerichte belangen hebben. Volgens haar is de Taalunie bereid om een brugfunctie te vervullen in een dergelijk beleid.
Dat dit geen ijdele woorden zijn, bleek enkele maanden geleden, toen de Taalunie op 23 juni 1995 de conferentie ‘Grenzen aan veeltaligheid?’ organiseerde. In november 1994 had Alain Lamassoure, de Franse minister van Europese Zaken, voorgesteld om het aantal werktalen in de EU terug te brengen tot vijf (Frans, Duits, Engels, Spaans en Italiaans). Hoewel op 19 januari 1995 in het Europese Parlement unaniem een resolutie werd aangenomen waarin de beperking van het aantal werktalen werd afgewezen, blijft de veeltaligheid binnen de EU een gevoelig punt. Met het oog op o.a. de Intergouvernementele Conferentie in 1996 wilde men tijdens ‘Grenzen aan veeltaligheid’ het probleem van het taalgebruik en de bestuurlijke doeltreffendheid in de instellingen van de EU doorlichten en zo de ‘bestaande of te verwachten knelpunten’ inventariseren. Het uiteindelijke doel van al deze inspanningen zou een soort Europees handvest moeten zijn dat voorgoed de gelijkheid van alle officiële talen in de EU vastlegt. Greetje van de Bergh benadrukte in de slottoespraak van de conferentie opnieuw de behoefte aan samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen: het Nederlandse taalgebied, als grootste onder de kleinen (of kleinste onder de groten), moet in de voorhoede slag leveren voor de rechten van de zgn. ‘kleinere’ talen in de Unie.
Uit het Actieplan 1995 van de Taalunie blijkt overigens dat er nog meer werk aan de winkel is dan het behouden en verstevigen van de positie van het Nederlands in Europese context. Ook de vlam van de culturele uitstraling ‘extra muros’ moet onverminderd aangewakkerd worden. In het jaarverslag 1994 van de Taalunie staat trouwens te lezen dat er vooruitgang geboekt is wat betreft de positie van de Nederlandse taal en cultuur in het buitenland. De neerlandistiek in Midden- en Oost-Europa beleeft een heropbloei en er is het stimuleringsprogramma voor de afdelingen Nederlands aan de Zuidafrikaanse universiteiten.
(Adres: Nederlandse Taalunie, Stadhoudersplantsoen 2, NL-2517 JL Den Haag)
Als we even het terrein zelf overzien, blijkt dat de neerlandistiek buitenshuis inderdaad nog niet zo slecht boert. Eind 1994 verscheen het eerste nummer van het Tydskrif vir Nederlands en Afrikaans (TNA), de opvolger van het in 1986 opgeheven Tijdschrift voor Nederlands en Afrikaans. Deze nieuwe publikatie volgt in het kielzog van de bijna even jonge Suid- Afrikaanse Vereniging vir Neerlandistiek (SAVN), die in 1993 werd opgericht. In zijn voorwoord omschrijft hoofdredacteur Wilfred Jonckheere het TNA als ‘'n duidelike teken van die Vereniging se vertroue in die toekoms van die studie van Nederlands en Afrikaans in Suid-Afrika’. Dit vertrouwen wordt ook gedeeld door de Taalunie, die in haar begroting middelen heeft voorzien voor dit blad. Het eerste nummer bevat o.a. bijdragen over Rodenko, Van Ostaijen en Couperus. De abstracts in het Engels die elk artikel voorafgaan, zijn tekenend voor de internationaal gerichte aanpak van de redactie.
(Adres: Marian Brink, Posbus 904-219, Faerie Glen 0043, Pretoria, Zuid-Afrika)