meer mensen te bereiken en theater weer populair te maken. Vanuit het besef dat hij er met zijn gezelschap Het Trojaanse Paard niet in geslaagd was repertoireteksten uit hun citeerniveau te halen en ze op het publiek te doen overslaan, begon hij zijn eigen stukken te schrijven. Samen met Sigrid Vinks voert hij ze ook op. Het is instanttheater tot vermaak van alle partijen.
Een toneeltekst schrijft Decorte in een paar weken tijd (Titus Andonderonikustmijnklote in anderhalf uur), de zinnetjes zijn heel kort, de dialogen lopen snel, er is geen repetitieperiode, de voorstelling mag niet veel langer duren dan één uur, de humor is slapstick, te nemen of te laten, hier en nu. In interviews zegt Decorte dat hij zijn ‘ding’ gewoon eerlijk wil doen. De toeschouwers en zichzelf amuseren is de boodschap. Gezwans als levensfilosofie is vaak het resultaat. En laat ook de gruwel maar lollig zijn, hij is er niet minder (actueel) om.
De beste manier om Decorte voor het nageslacht te bewaren, is een video te maken van ‘hoogtepunten’ uit verschillende voorstellingen van één produktie. Want ‘zichzelf zijn’ op de scène levert improvisatie op. Iedere avond worden nieuwe toespelingen gemaakt, soms moet iemand uit het publiek meespelen. De acteur neemt een loopje met de tekst van de auteur.
Maar dan komt Bebuquin je met de tekst als ‘literair produkt’ confronteren. Waar zit nu het leesplezier? Waar zit de prikkel tot theatrale verbeelding? En wie neemt eventueel de handschoen op om het ding van Decorte te doen? Het is handig om de lectuur te beginnen bij zijn ‘kleine klassiekertjes’. Daar heb je alvast een aanknopingspunt. Dat Decorte Woyzeck (Büchner), King Lear en Titus Andronicus (Shakespeare) tot een geklutst eitje reduceert, kan sommige lezers zwaar op de maag liggen. Het hangt van de eetgewoonten af. Het eitje zelf is in elk geval in een mum van tijd verteerd.
In het moeras is een verknippen van Woyzeck op kindermaat. Decorte laat zeer veel tekst vallen, houdt een viertal personages over, scharrelt prachtige zinnen en beelden van Büchner bij elkaar, weeft er met losse hand en op basis van een versimpeld taalstramien een nieuw matje mee, en laat zijn stuk beginnen en eindigen als een sprookje. Je hoort voortdurend de echo van Büchner en je herkent iets van de fragmentaire structuur van het origineel. De kordaatheid waarmee de auteur het verhaal van Woyzeck en Marie - die twee primaire wezens in het moeras van het leven - tot zijn onafwendbare essentie ‘uitkleedt’, heeft iets ijzigs en poëtisch.
Tegelijk overvalt je na zo'n snelleesbeurt een gevoel van onvoldaanheid. Je weet zo ongeveer wel waar de klepel hangt, maar veel muziek is er niet bij. Dat gevoel groeit naar gelang je verder leest in zijn OEuvres en merkt hoe het procédé een systeem wordt. Voor Meneer, de zot & tkint kreeg Decorte in 1991 de Nederlands- Vlaamse toneelschrijfprijs. De jury vond dat hij de tragiek van King Lear toegankelijk maakt voor erg jonge toeschouwers, en noemde het een verheugend feit ‘dat de tekst ook buiten de specifieke doelgroep verwarring kan stichten’.
Zoals de titel suggereert, is de hele tragedie samengebracht rond Lear, zijn brave maar verstoten dochter Cordelia, en de nar. De taalplasticine waarin Decorte de dialoogjes herkneedt, heeft dit keer niets met het origineel te maken. Retoriek en pathos maken plaats voor een idioom dat gekenmerkt is door bagatellisering en infantilisering. De zot vat de woorden van de twee oudste (vleiende) dochters samen: ‘O ja papaake ik zie u graag’ en ‘O ja papaake ik zie u nog liever graag’.
Soms is de tekst verbazend gevat in zijn eenvoud (‘op de heide wandelen is plezierig behalve als het stormt en ge geen ogen hebt’). Nu eens is hij geestig, dan weer lummelig, met veel diminutieven, letterklankspelletjes, onnozele rijmpjes, een spellingbeeld dat zonder reden fonetische allures krijgt (‘moeidumeuweigegij’) en veel zottepraat. Wat wil je ook, met een zot meneerke (de koning) en een beroepsidioot. Dat zot meneerke is echter niet ongevaarlijk; hij maakt een kind bij zijn dochterke. Deze eigen ‘versie’ maakt van Lear wel een erg perverse zot, een voorloper van zijn Titus en Bloetwollef. In Decortes gruwelpoppenkast voor volwassen kindjes defileert Lear in de rij van de boze wolf, vampier en menseneter. Maar het gaat om meer dan die ene figuur. Juist in zijn grimmig sprookjesgehalte is deze korte tekst af en toe heel suggestief. Hij roept verontrustende beelden op, die echter nooit de tijd krijgen om tot een drama te versmelten, want het ‘vertelselke’ eindigt abrupt op drie varkens met een lange fluit.