Anne Provoost (o1964) - Foto Johan Luyckx.
p. 121 denkt Lucas voor het eerst aan Benoît, net voor hij in slaap valt. Twee bladzijden verder doodt hij voor het eerst een warmbloedig dier. En de volgende stap is een eerste terroristische aanslag. Zo gaat dit verhaal verder. Je zou het ‘fladderen’ kunnen noemen, als de thematiek luchtiger was. Je zou het kunnen hebben over ‘kronkelen als een rivier’, maar daar staat dan weer de doelgerichtheid van het verhaal tegenover, dat precies als een exocetraket op zijn onafwendbaar einde afstevent.
Anne Provoost schrijft veel korte schetsen, die nuanceren, aanvullen, meeslepen. Je kunt dan ook net zo moeilijk als bij Kundere of Carver voorkeurbladzijden aanstippen of favoriete paragrafen. Wel tref je geregeld zinnen aan waarin een hele stand van zaken gecondenseerd zit: ‘We praatten een poosje, over niets in het bijzonder, en toen ze even later vertrok leek het of ze alles meenam, tot de tafel en de kasten toe’ (p. 143). En die vier octaven van het beminnen, tussen verliefd en verlaten, vind je ook op p. 171: ‘Ze lachte rinkelend. Omdat ik me eindeloos schaamde, hoopte ik uit de grond van mijn hart dat ze weg zou gaan. Tot ze inderdaad naar me zwaaide en verdween. Op hetzelfde moment al miste ik haar’.
Ook als tienerliefdesverhaal is Vallen overigens ongrijpbaar, grillig en verwarrend als de liefde zelf. Er schuilt bovendien iets naturalistisch in, een predestinatie vanuit het oorlogsverleden van Lucas' grootvader: de mogelijkheden van Wiedergutmachung versus de weerhaken van het lot, of is het de onwetendheid? Zo groeit Vallen uit tot een soort geschiedkundig boek dat het nú vertelt, maar met onuitroeibare wortels in het verleden en onuitwisbare vertakkingen voor de toekomst. Op dat punt is Vallen een angstwekkend donker hoewel niet hopeloos boek. Men ziet de tienertijd vaak als de periode waarin het leven nog kamerbreed voor je open ligt, een landschap uitmondend in een eindeloze horizon. Maar op het einde van Vallen weten de twee tienerhoofdpersonages, Lucas en Caitlin, dat hun toekomst nog slechts iets zal worden als ze leren met het verleden te leven. En ze weten ook dat ze dit in eerste instantie zonder elkaar zullen moeten doen, elk voor zich. Op p. 168 lees je nog: ‘Terwijl ik stond te kijken kwam ik tot een besef dat me sinds die dag niet meer losgelaten heeft: dat het leven ondraaglijk is’. Wat volgt is geen oplossing voor die wanhoop, want die is er niet, maar het aanvaarden van een levenslange last en daar toch zin aan geven.
Alles lijkt te vallen in dit boek: bomen, Caitlin, vaste waarden, façades van mensen en doorlopend ook Lucas, natuurlijk. Somber, triest? Jawel, maar ook weer niet. Vallen is een indrukwekkend symbool voor een generatie die wéét dat de wereld geen paradijs is, maar ook dat ze dan maar met die loden last moet trachten te leven. Niet meer het euforisch leven met de illusie, maar de leefbaarheid van de desillusie.
Anne Provoost is dan ook veeleer een tolk van een generatie die een zekere rauwheid koppelt aan realisme en uit hoogtevrees mikt op haalbaarheid.
Zij is tevens een exponent van de gestage artistieke ontwikkeling die de Nederlandstalige kindercultuur (podiumkunsten, literatuur,...) - de Vlaamse wat later dan de Nederlandse - de afgelopen decennia meemaakte - zij het vaak in de wat onderbelichte maanzijde van ons culturele heelal. Ondertussen is die cultuur volwassen geworden - al te volwassen en dus té serieus, zullen sommigen zeggen - maar niettemin volgroeid. Onmerkbaar, bijna zoals een kind.
Wim Vanseveren
anne provoost, Vallen, Houtekiet, Antwerpen, 1994, 264 p.