Het verleden op een presenteerblaadje
Tweede Conferentie over de Lage Landen in Londen
Eind december 1994 was de ineenstortende prijs van de kalkoenen ongetwijfeld een van de gespreksonderwerpen in Groot-Brittannië. Op het Dutch Department van University College London had men echter wel wat anders aan het hoofd dan feestelijk gevogelte. Van 18 tot 21 december 1994 vond immers de ‘Second International and Interdisciplinary Conference of Low Countries Studies’ plaats. Deze conferentie was voor de Londense afdeling Nederlands het orgelpunt van een jubileumjaar. Eerder dat jaar had men er trouwens ook al een tweedaagse lezingenreeks over de Friese taal en cultuur gehad.
In 1994 was het precies 75 jaar geleden dat de leerstoelen Nederlandse taal- en letterkunde én Nederlandse geschiedenis aan de University of London werden opgericht. Begin jaren tachtig werden beide afdelingen in hetzelfde ‘college’ (nl. het University College London, vlakbij het British Museum) ondergebracht. In dit blad stond al eerder te lezen hoe kort daarna het Centre for Low Countries Studies ontstond (Ons Erfdeel, 1988, XXXI, 4, pp. 616-617).
Dit ‘centre’ met als dubbel doel de interdisciplinaire studie van maatschappij, geschiedenis en cultuur van de Lage Landen, en de promotie van ‘Low Countries Studies’ in de Engelstalige wereld - organiseerde reeds in 1989 een eerste internationale conferentie. Toen was ‘The Low Countries in the world’ het centrale thema. Deze keer moest alles draaien rond ‘Presenting the Past’, m.a.w. rond de uitbeelding en verwerking van het (nationale) verleden in literatuur, beeldende kunst, geschiedschrijving en dies meer.
‘International’ en ‘interdisciplinary’ zijn twee kernwoorden voor het Centre for Low Studies. Een blik op de deelnemerslijst was voldoende om vast te stellen dat het qua ‘international’ wel goed zat: deelnemers uit alle windstreken, van Santa Barbara via Wiltshire tot Leuven, en van Groningen via Rekkem tot Grahamstown. ‘Interdisciplinary’ zag het er op papier ook uit: onder de ca. 100 bezoekers bevonden zich o.a. historici, taalkundigen, kunsthistorici en literatuurwetenschappers. Nu is het natuurlijk niet voldoende een aantal specialisten en specialisten in de dop uit diverse vakgebieden samen te brengen. Interdisciplinair werken veronderstelt ook dat er tussen deze lieden enige interactie ontstaat, dat men m.a.w. wel even over de muur naar de tuin van de buren lonkt.
Een groot aantal lezingen was op zich wel interdisciplinair qua opzet. Dat kwam natuurlijk ook door het thema, dat de sprekers ertoe aangezet had om maatschappelijke, historische en culturele factoren op elkaar te betrekken bij de behandeling van hun onderwerp. Dat bleek al uit de titels van een aantal voordrachten: Social Changes in the Dutch East Indies: Literary Representation of Gender and Race; Language as a Tool: (Re)defining Flemish Identity Today enz. Maar tussen de lezingen onderling, die meestal in sessies van drie plaatsvonden, sprongen de vonken minder over dan men gezien het veelbelovende programma verwacht zou hebben. Gedeeltelijk was dit natuurlijk te wijten aan de enorme speelruimte die het centrale thema bood. Elk cultuurprodukt, of het nu een schilderij, een roman, een gedicht, een politiek document of een historische studie betreft, is tot op zekere hoogte een drager van het verleden. En iedere wetenschapper kan dus wel iets over de ‘representatie’- functie van zijn of haar onderzoeksobject vertellen en kijkt daarbij weleens over de grenzen van de eigen discipline heen. Deze werkwijze bleek niet noodzakelijk vruchtbare contacten met andere onderzoekers op te leveren. Men verwacht uiteraard niet dat (kunst)historici, literatuurwetenschappers, sociologen enz. elkaar om de hals vallen of te lijf gaan, maar het is altijd mooi meegenomen als iemand een collega nieuwe inzichten kan meegeven.
Dit probleem had echter niet zozeer te maken met een verdeelde belangstelling. Er was vooral weinig tijd voor discussie, omdat de timing van de simultane sessies heel strak werd aangehouden. Het is niet meer dan logisch dat de beschikbare tijd goed wordt benut, maar dat neemt niet weg dat het een spijtige zaak blijft dat de chronometer de uitwisseling van ideeën bepaalt.