vredige mens predikte men gemeenschap van goederen, pacifisme, ontkenning van (staats)- gezag, anti-militarisme en vegetarisme. De kolonie als zodanig bestond niet zo lang, maar met een alternatieve manier van leven werd niet afgerekend. Laren en Blaricum bleven bevolkt door idealisten van diverse pluimage, die leefden in hutjes die overal in het bos werden gebouwd.
Vele Christen-anarchisten sloten zich aan bij de theosofische beweging. Ook onder kunstenaars en schrijvers waren veel aanhangers van deze levensbeschouwelijke stroming. Er ontstond op de theosofie gebaseerde kunst, waarin aura's en gedachtenvormen hun weerslag kregen op het doek. Ook Piet Mondriaan, die in 1915 in Laren ging wonen, was theosoof. Hoewel hij zich waarschijnlijk nauwelijks bemoeide met andere theosofische schilders, zal het het theosofische milieu geweest zijn dat hem in Laren aantrok. Hij schilderde geen visioenen, zoals de andere theosofen schilders, maar zocht naar universele wetten van verhoudingen. De heide, de bossen en de zandverstuivingen van de Larense omgeving vormden in die jaren geen enkele maal het vertrekpunt van zijn composities.
Heel anders lag dat in de Zeeuwse periode van Piet Mondriaan. In de badplaats Domburg was een kunstenaarskolonie ontstaan, met de schilder Jan Toorop als inspirerend middelpunt. Mondriaan kwam er voor het eerst in 1908 en keerde er vrijwel jaarlijks terug. Naast een levendig artistiek en geestelijk klimaat vond Mondriaan er tal van motieven voor zijn schilderijen, zoals de zee, de duinen, de vuurtoren bij Westkappele en de Domburgse kerk. In een buitengewoon helder geschreven monografie Mondriaan. Destructie als kunst wijst Carel Blotkamp op de enorme verticale gerichtheid van de schilderijen van vuurtorens en kerken en de horizontale gerichtheid van de schilderijen die de duinen of de zee tot onderwerp hebben. De keuze van de motieven is volgens Blotkamp niet toevallig, maar houdt verband met de theosofische opvattingen van Mondriaan. Hij verbindt horizontaliteit met het vrouwelijke en verticaliteit met het mannelijke. Naast de vorm is de kleur en de techniek waarin de Zeeuwse werken zijn uitgevoerd van belang. Door de voor die tijd ongewoon felle, naast elkaar geplaatste kleuren worden de onderwerpen als het ware gematerialiseerd.
Piet Mondriaan, ‘De vuurtoren in Westkapelle’, 1909-10, olie op doek, 135 × 75 cm, Gemeentehuis, Den Haag.
Het terugdringen van het stoffelijke en het naar voren schuiven van het geestelijke aspect speelt in het theosofische gedachtengoed een belangrijke rol.
Over de betekenis van de Zeeuwse motieven en over de invloed van het divisionisme van Jan Toorop op Mondriaan had ik graag meer gelezen in de catalogus Reünie op 't Duin. De bestaande literatuur over Mondriaan, Toorop en andere Domburg-gangers is in dit boek echter samengevat en er worden op generlei wijze nieuwe visies te berde gebracht. Een indruk van het sociale en culturele klimaat, zoals Lien Heyting in haar boek van het leven in het Gooi heeft weten te schetsen, wordt hier wel beoogd, maar niet gegeven. Het blijft bij een opsomming in houterig taalgebruik van de families die Domburg frequenteerden, de contacten die ze hadden, en het weer.
Na het lezen van dit boek valt de enorme helderheid van het boek van Heyting des te meer op. Ze weet inzicht te geven in het enorme arsenaal van leefstijlen en ideeën die onafhankelijk van elkaar bestonden, door enkele