De zoveelste spraakgestalte Over A.D., Folkore Imaginaire de Flandre bezorgd door Jacques Hamelink
Jacques Hamelink heeft zich gedurende zijn dichterlijke carrière bediend van zeer uiteenlopende stijlen en is er tot nu toe steeds in geslaagd voor zijn herinneringen aan ontslapen dierbaren een ‘spraak’ te vinden. In Responsoria (1980) betrof dat de wereld rond zijn moeder die hij in pregnante spreektaal herdacht; Herinneringen aan het verdwenen licht (1986) is opgedragen aan zijn vader die daarmee zijn plaats krijgt in de poëzie, de familie en Zeeuws-Vlaanderen. Eén van de familieleden die in dit boek met poëzie bedacht worden, is de zes jaar na de dood van vader geboren zoon van Jacques Hamelink, Asael, die de dichter in zijn herdichting van een aantal Bijbelboeken, Sacrale komedie (1987) met Boek mijn zoon Asael moest herdenken, hem daarmee plaatsend in een groot Bijbels verband. De later apart verschenen kleine bundel Asaels rust heeft Hamelink nu opgenomen in het hart van het hybridische boek A.D. Folklore Imaginaire de Flandre.
Het is Hamelinks poëtisch pak van Sjaalman, zo zou je kunnen zeggen, want hij bedient zich van het aloude romantische gegeven à la François HaverSchmidt / Piet Paaltjens, dat hij de bundel niet geschreven zou hebben, doch bezorgd. Daarbij is hij er niet voor teruggeschrokken het Sjaalman-Droogstoppel-Multatuli-effect nog wat uit te vergroten: De A.D. van de titelpagina zou Aarnout Dees (1799-1901) zijn, alias Diaz van de Reuzenhoek onder Zaamslag, van wie het dichterlijk oeuvre, alsmede dat van zijn poëtisch anima A.R. (Antoon Rooze (1822-1840)) in handen gekomen zou zijn van Mr. Petrus Dieleman (1828-1904), wiens erven het doorgenummerde lijvige manuscript geschonken zouden hebben aan een, overigens ook met name genoemde, neef van Hamelink die het uiteindelijk hem ter inzage deed toekomen...
Deze imaginaire opzet, compleet met inleiding, brieven, aantekeningen en een biografische schets omtrent A.D. maakt anno 1995 op het eerste gezicht een nogal hilarische indruk en dat geldt ook voor de toon die alle personages aanslaan. In het eerste gedicht wordt retorisch gevraagd Is dan niet poëzie moederspraak / van de mensheid? en deze moederspraak barst in de hele bundel bijkans uit
Jacques Hamelink (o1939) - Foto V. Abrecht.
haar voegen. Het boek staat vol met exuberante ‘poëziespuwsels’, neologismen, ellipsen. Echo's van ‘volksstrotspraak’ worden afgewisseld met reminiscenties aan Hölderlin, Celan, Rimbaud (zijn
Ik is een ander, dat op bladzijde 172 humoristisch geciteerd wordt, is hier wel heel letterlijk waargemaakt), Gorter, de Bijbel. Het boek bevat liefdesliederen, elegieën, volksliedjes, bucolische en anacreontische gedichten, oden, epigrammen en hymnen. Eén voorbeeld:
Voorverst zicht
Nog, majesteitelijke rust van de landdag,
trutsel ik, aai ik de kat die mijn hand lekt.
vuuroge, echter niet onlangs rijst [Zag ik,
over de soeppot voor zout aan?
Jij, verziendheid van de hoge ouderdom,
stelt me schadeloos. Nog verbroeder ik, lang- [eenzame
man in een alle hoogten afhalend tijdperk
met de steen onder de eegde
daarginds. Dat hij op de kik
van een kraai die op Eirde geleefd heeft
nu opwieke! Ploeger van den Tempel,
het was niks. Trek de vöre techt. (p. 228)
Toch mag deze baaierd van taal en uitbundigheden niet het zicht ontnemen op de kern van de hele onderneming. Van de inleider moeten we het hele boek gram voor gram op naam schrijven van A.D., maar in een bijna