Joost Zwagerman (o1963) - Foto Bert Nienhuis.
buiten, zijn auto in, de straat op, verkeer, gevels, winkels, polders, decor,
buiten’. Iris maakt kort daarna een einde aan hun relatie. Ze blijkt die min of meer als wraak op haar tomeloos promiscue echtgenoot te zijn aangegaan. Inmiddels heeft ze deze Sidney op de hoogte gesteld, van hem een pak ransel gekregen en Theo is nu niet meer van node. ‘En dan te bedenken dat hij haar had beschouwd als een rolmodel voor de vrije, onafhankelijke zwarte vrouw. Als het erop aankwam was ze zo ongeëmancipeerd als een veldzeug, dat was wel duidelijk.’ Blank en zwart blijken gescheiden werelden vol wederzijdse vooroordelen. Ook Theo's actief engagement is passé. ‘Voortaan zou hij zijn mond houden, in de klas, op straat, bij zijn schoonfamilie. Wat schoot hij op met tegenspraak en discussie? Het was niets dan onnodige ergernis, verspilde energie.’ Aan Sylvia, het grootste slachtoffer in dit kleine drama, lijkt Theo's verhouding voorbij te zijn gegaan. Maar wel laat ze hun huis - schrijnend teken! - geheel electronisch beveiligen.
De buitenvrouw is niet alleen een prikkelende, vlot leesbare roman over het schoolleven en het leraarschap, over het alledaagse (veelkantige) racisme, over het wonen in de provincie, over liefde, erotiek en ontrouw, maar het biedt vooral een fascinerende ‘inkijk’ in het hoofd van de neurotische anti-held Theo. Zwagermans roman heeft onmiskenbaar (uiterst genietbare) Brits-satirische trekjes, maar dat wil niet zeggen dat zijn hoofdpersoon zonder sympathie of deernis geportretteerd wordt. Deze door-en-door angstige figuur bezondigt zich in zijn streven om goed te doen door ‘positieve discriminatie’, juist aan dat zo gewraakte onderscheid-maken. Maar wat hem écht interessant maakt, is dat hij zijn veilige bestaan op het spel zet door die geheime afspraakjes met Iris, of om het in de terminologie van Georges Bataille te zeggen: vanuit ‘de wereld van de arbeid’ (school, huwelijk) probeert hij via de erotiek ‘de soevereine wereld’ (waar geen beperkingen en plichten meer gelden) te bereiken. Zowel Iris als Theo stellen zich daartoe tijdelijk buiten hun gemeenschap. In eerste instantie is dat natuurlijk die minisamenleving van de school (‘de school is de wereld’), waar juist erotiek als ordebedreigend geldt en leraren geacht worden het ‘goede’ - vanuit de moraal van de wereld van de arbeid - voorbeeld te geven. Theo onttrekt zich bovendien aan de code van de suburb waar hij woont, door zo geheim overspel te plegen; veel andere jonge kostwinners daar houden er vrij openlijk een minnares op na. In de Surinaams-creoolse cultuur mag het de man dan toegestaan zijn er een of verscheidene buitenvrouwen op na te houden, de vrouw heeft dat recht niet. Iris maakt het daarnaast nog bonter door het ook met ‘een kaas’ (witte Theo) te houden - de ultieme schande voor haar echtgenoot. Het zijn veelbelovende eerste stappen van
Theo en Iris, maar doordat ze hun overspel zo keurig door het schoolrooster laten reguleren (de tussenuren), kunnen ze die gevoelens van soevereiniteit wel vergeten. De moraal van de arbeidzame wereld - bij Zwagerman vertaald als aandoenlijke tuttigheid - wint. Dat is spijtig voor de betrokkenen, maar die tragiek is goed voor de literatuur.
Jeroen Vullings
joost zwagerman, De buitenvrouw, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1994, 237 p.