factor is. Met inachtneming van de relatieve waarde van biografische gegevens binnen het geheel van het literaire communicatiesysteem, heeft de schrijversbiografie opnieuw een legitieme status verworven. De belangstelling ervoor blijkt bij een breed lezerspubliek bovendien te stijgen, zoals men kan aflezen uit de bestsellerslijsten. In Nederland werd zelfs in 1990 de tweejaarlijkse Dordtprijs voor de beste Nederlandstalige biografie ingesteld, die eind 1991 werd toegekend aan het eerste deel van de Frederik van Eeden-biografie van Jan Fontijn. De jury besloot haar rapport samen met een overzicht en geannoteerde bibliografie van De biografie in Nederland en België. 1888-1990 in boekvorm te publiceren (eindredactie Harry Poeze en Martin Ros, Kok Agora, Kampen, 1991). Hoewel het Nederlandse taalgebied niet kan bogen op een grote biografische traditie zoals in de Angelsaksische landen, blijkt toch ook hier de biografie in een opvallende stroomversnelling gekomen te zijn - de inventarisering over een periode van drie jaar leverde zomaar eventjes 262 titels op.
Voor Hedwig Speliers waren de tijdsomstandigheden dan ook gunstig om zijn vroegere Streuvelsstudies te doen uitmonden in een monumentale biografie van Stijn Streuvels. Deze biografie sluit niet alleen aan bij zijn fotobiografie (Album Streuvels, 1984), maar ook bij de aanvankelijk tegendraadse visie op Streuvels' schrijverschap, die hij ontwikkelde in het polemische opstel Een broertje dood aan Streuvels? (1965), in zijn anti-essay Omtrent Streuvels (1968) en in de opstellenbundel Afscheid van Streuvels (1971). Zoals al uit de titels blijkt, vonden deze eerste geschriften hun oorsprong in de geest van contestatie van de jaren zestig, geschreven in het teken van de literaire beeldenstorm die door het gestencilde blaadje Bok van Weverbergh en Co. werd ingeluid tot demystifiëring van de gecanoniseerde auteurs. Bij het slopen van de mythe van de katholieke, landelijke beschrijvingskunstenaar, opgebouwd door de eerste biograaf, André de Ridder, (voor wie Streuvels ‘in het diepste van zijn wezen een idealist, een lyrieker, een romantieker zelfs’ was), vervolgens versterkt door de jonge Turken van het modernisme en ten slotte bekrachtigd door het Vlaamskatholieke culturele establishment vanaf de jaren dertig, ontdekte Speliers een heel ander en complexer beeld van een schrijver vol innerlijke existentiële spanningen en met een eigenzinnige en zelfs tegendraadse visie, die de jonge beeldenstormer blijvend zou fascineren. Vreemd genoeg vond Speliers' visie aanvankelijk weinig gehoor in de wetenschappelijke Streuvelsstudie. De subjectivistische instelling en polemisch provocerende toon wekten waarschijnlijk te veel argwaan. Toch reageerde Streuvels zelf, in een brief aan de essayist, instemmend op het eerste opstel (‘Nu kan ik over een en ander mediteren en ik geloof dat gij over de hele lijn gelijk hebt’). Naarmate het omvangrijke
archief van Streuvels steeds dieper werd geëxploreerd, sloot ook het wetenschappelijk onderzoek steeds dichter aan bij Speliers' visie, zoals onder meer blijkt uit de fundamentele studies van de vroegtijdig overleden historicus Luc Schepens en uit het recente boek van Kathryn Smits (Een nieuwe kijk op de jonge Streuvels, 1993).
In deze biografie schrijft Speliers vanuit een kritische en relativerende afstandelijkheid, zodat zijn stellingen nu veel overtuigender beargumenteerd worden. Bovendien is hij zich blijkbaar bewust van de eisen die aan een moderne biografie worden gesteld en manoeuvreert hij handig langs de valkuil van de monocausale relaties tussen werk en leven en legt integendeel, het complexe netwerk bloot van psychologische, sociologische, literair-, cultureel- en receptiehistorische factoren bij de poging tot beschrijving en verklaring van de specificiteit van dit schrijverschap met zijn hoogte- en dieptepunten. Zelf staat hij eerder terughoudend tegenover biografische interpretaties van het literaire werk - zoals Kathryn Smits die niet aarzelt te maken bij b.v. Langs de wegen en die Speliers als een speculatieve Hineininterpretierung voorstelt (p. 228).
Wie deze turf ter hand neemt, wat ik warm kan aanbevelen, zou ik tevens de raad willen geven eerst het nawoord te lezen, om de lectuur te starten vanuit een goed ingesteld verwachtingspatroon. Hierin licht de auteur immers zijn opzet expliciet toe: ‘Dag Streuvels. “Ik ken de weg alleen” houdt zowat het midden tussen een levensverhaal en een biografische studie’ (p. 649). Deze optie voor een tussenpositie biedt zowel voor- als nadelen. Voordeel is dat deze chronologisch opgebouwde biografie leest als een vlot geschreven roman fleuve. Voor afwisseling en levendigheid zorgen de stijl en compositie. Speliers kent zelf als