| |
| |
| |
Aruba en de Nederlandse Antillen.
| |
| |
| |
Het papiamento en de verhouding tot het Nederlands
Joyce L. Pereira
werd in 1946 geboren in Willemstad. Studeerde Nederlandse taal- en letterkunde. Is docente Nederlands en Papiamento aan het Instituto Pedagogico Arubano. Publiceerde artikelen in het vakbondsblad ‘Skol & Komunidat’ en in de dagbladen ‘Amigoe’ en ‘Bon dia Aruba’.
Adres: Wayaca 100, Oranjestad, Aruba
| |
Het Papiamento
Het Papiamento (of Papiamentu), een creoolse taal, is de algemene omgangstaal van de eilanden Aruba, Curaçao en Bonaire, Caraïbische leden van het Koninkrijk der Nederlanden.
Over het ontstaan en de ontwikkeling van het Papiamento bestaan verschillende meningen.
In de koloniale literatuur wordt het vaak getypeerd als ‘mengelmoes’, ‘verbasterd Spaans’, ‘jargon’, ‘negerkoeterwaals’, ‘kalkoenengeluid’, ‘barbaarsche taal’, benamingen waaruit eerder de (afwezigheid van) waardering spreekt dan inzicht in de structuur en het karakter van de taal.
Er zijn echter ook meer wetenschappelijk verantwoorde hypothesen die teruggaan naar de oorsprong van het Papiamento.
De monogenetische hypothese gaat ervan uit dat alle creoolse talen, dus ook het Papiamento, voortgekomen zijn uit een Afro-Portugees proto-creools dat zich in de kustgebieden van West-Afrika ontwikkeld zou hebben tijdens de handelscontacten tussen de Portugezen en Afrikanen. De Portugese kenmerken hebben door de latere relexificatie en herstructurering geheel of gedeeltelijk plaatsgemaakt voor bijvoorbeeld het Franse, Engelse, Spaanse karakter van de verschillende creoolse talen. Verdedigers van deze hypothese zijn onder anderen Rodolfo Lenz (1928), W. Menkman (1936), Prof. H. van Wijk (1958), Frank Martinus (1972).
De polygenetische hypothese gaat ervan uit dat elke creoolse taal geheel onafhankelijk ontstaan is uit een Europese basis; het Papiamento is volgens deze hypothese ontstaan uit het Spaans. Aanhangers van de polygenetische hypothese zijn onder anderen pater A. Schabel (1704), predikant G. Eybers (1915), Antoine Maduro (1965), Prof. J. Rona (1970).
De derde hypothese verdedigt de idee van een Pan-Caraïbisch creools met een Spaanse basis dat zich gevormd heeft op een Portugees substraat. Dit
| |
| |
Spaanse proto-creools zou in de zestiende en zeventiende eeuw in het Caraïbisch gebied bestaan hebben en het Papiamento, het Palenquero van Colombia en het Bozal van Puerto Rico zouden hieruit ontstaan zijn. Bickerton en Escalante (1970) en Wood (1972) zijn voorstander van deze hypothese.
Deze hypothesen spreken elkaar tegen op een aantal punten, vooral wat betreft het moment en de plaats van oorsprong en de basistaal.
De drie hypothesen komen in ieder geval overeen wat betreft hun standpunt over het huidige karakter van het Papiamento: het Papiamento is een creoolse taal met een vocabulaire van voornamelijk Spaanse/Portugese oorsprong (80 à 85%), waaraan ook het Nederlands, het Engels en in mindere mate enkele Afrikaanse en Indiaanse talen hun bijdrage hebben geleverd; veel woorden hebben fonologische en/of semantische wijzigingen ondergaan.
De grammatica - en dan vooral het werkwoordelijk systeem en de syntactische constructies - heeft Afrikaanse trekken en onderscheidt zich door typisch creoolse kenmerken, zoals eenvoud en consequentie; onregelmatigheden zijn zeldzaam. Enkele voorbeelden uit de grammatica:
1. Het Papiamento kent geen inversie: de volgorde is altijd zonder uitzondering, subject-predikaat:
- Mi ta lesa |
: Ik lees |
- Mi ta lesa? |
: Lees ik? |
- Awe mi ta lesa |
: Vandaag lees ik |
2. Het werkwoord kent geen vervoeging, maar wordt vergezeld van een tijds- en aspectspartikel, zonder wijziging per persoon:
- Mi / e ta lesa |
: Ik lees, |
- bo / e ta lesa |
jij, u / het, hij, zij leest |
- nos / boso / nan ta lesa |
wij / jullie / zij lezen |
- mi /.../ nan tabata lesa |
: ik las, ..., zij lazen |
|
(ik was / zij waren aan het lezen) |
- mi / .../ nan a lesa |
: ik heb / had gelezen,..., |
|
zij hebben / hadden gelezen |
- mi / .../ nan lo lesa |
: ik zal lezen,..., zij zullen lezen |
3. Het Papiamento kent niet het onderscheid in femininum en masulinum.
4. Een voorbeeld van het Afrikaanse element in het Papiamento is het tonale aspect: toonhoogte en accentuering zijn betekenis-onderscheidend. Voorbeeld: ‘cacho’ en ‘mara’:
- cachö ṓ laag + ongeaccentueerd - hoog + geaccentueerd = hond
cắcho ṓ hoog + geaccentueerd - laag + ongeaccentueerd = hoorn
- marā ṓ laag + geaccentueerd - hoog + ongeaccentueerd = binden (werkwoord)
- marắ ṓ laag + ongeaccentueerd - hoog + geaccentueerd = gebonden (bijv. naamwoord)
| |
| |
| |
Het ontstaan van een taal
In 1499 zette de Spaanse kapitein Alonso de Ojeda voor het eerst voet aan wal op het eiland Curaçao, dat bewoond was door indianen. In 1527 werd het eiland, samen met de buureilanden Aruba en Bonaire, door Juan de Ampues ingelijfd bij de Spaanse bezittingen in de zogenaamde Nieuwe Wereld. De indiaanse bevolking moest zo snel en zo goed mogelijk Spaans leren.
In 1634 werden deze eilanden in opdracht van de West-Indische Compagnie door Johan van Walbeeck veroverd op de Spanjaarden. Dat ging zonder de minste tegenstand van de Spanjaarden. Het kleine Spaanse garnizoen en het grootste gedeelte van de indiaanse bevolking vertrokken naar het continent.
In 1635 waren er nog maar 75 indianen op Curaçao; in 1695 waren alle indianen van het eiland verdwenen: ze waren weggetrokken, gestorven of opgegaan onder de groeiende negerbevolking.
De eerste gereformeerde predikant kwam in augustus 1635 op het eiland aan; hij richtte de Gereformeerde Gemeente op.
In 1647 werd Curaçao een slavendepot; de meeste slaven werden doorverkocht naar andere eilanden en landen in de regio; een gedeelte bleef op Curaçao om te werken op de plantages die rond 1650 ontstonden.
Uit de blanke plantersgroep ontwikkelde zich, ondanks de niet erg ideale landbouwomstandigheden, toch een vrij welvarende toplaag. Het slavenbestand op Curaçao groeide; de negerslaven werden echter niet aangemoedigd om Nederlands te leren. Onder de slaven ontwikkelde zich het Papiamento, te verklaren uit het feit dat de slavenbevolking zeker qua taal heel heterogeen van samenstelling was.
De slaven werden ook niet bekeerd tot de hervormde godsdienst. De protestantse predikanten wilden het Papiamento niet leren en wilden niet werken onder de slaven. Het Nederlands en het protestantisme werden zo statussymbolen van de blanke groep. Tot op de dag van vandaag wordt het begrip ‘protestant’, ‘protestant blanco’ gebruikt om deze blanke groep te onderscheiden van de joodse bevolkingsgroep en de katholieke negers.
Het Nederlands werd alleen gebruikt in de protestantse gezinnen, in de protestantse kerk en in het bestuursapparaat.
Het was echter moeilijk het Nederlands op Curaçao in stand te houden:
- het feit dat de negerslaven geen Nederlands mochten leren, |
- het feit dat de plantersgezinnen op de plantages behoorlijk geïsoleerd van elkaar leefden vanwege de verspreiding van de landhuizen, |
- het veelvuldig contact tussen vooral de blanke vrouwen en de huisslaven. |
- de grote invloed op de jongeren van de ‘yaya’, de oudere huisslavin die de speciale taak had voor de kinderen te zorgen, |
| |
| |
- het feit dat Papiamento de contacttaal was tussen de protestanten en de joden, |
waren allemaal factoren die ertoe hebben bijgedragen dat het Nederlands steeds meer verdrongen werd en het Papiamento de plaats van het Nederlands ging innemen.
Passanten uit het moederland reageerden verbaasd en vaak ook verontwaardigd op de op het eiland aangetroffen taalstituatie. G.B. Bosch schreef in 1829 in zijn Reizen in West-Indië en door een gedeelte van Zuid- en Noord-Amerika: ‘Men wordt hier, hoe ongaarne dan ook, weder genoodzaakt de zoo dikwijls gedane klagt aan te heffen, dat onze anderszins zoo roemwaardige voorvaders zoo weinig belang in hunne eigen taal gesteld hebben’.
Bosch constateerde verder, dat het ‘(...) Spaansch patois, papiemento genaamd, de taal is die Negers en gekleurden, die de kinderen der blanke inwoners en een groot gedeelte van het schoone geslacht bij voorkeur onder elkaar spreken’.
Bij de ‘lagere’ protestanten ging dit proces van papiamentisering heel vlot door het grotere contact met de vrije gekleurden die in ongeveer dezelfde levensomstandigheden verkeerden.
De kleine groep van ‘hogere’ protestanten bleef zich nog lange tijd Nederlands voelen en gebruikte in eigen kring nog het Nederlands; de komst van de Shellraffinaderij in het begin van deze eeuw maakte daar een einde aan: ook bij deze groep maakte het Nederlands nu plaats voor het Papiamento om het verschil te benadrukken tussen de ‘yiunan di tera’ (landskinderen) en de nieuwkomers die tijdelijk op het eiland verbleven.
De overgang naar het Papiamento geschiedde dus niet, zoals sommige waarnemers meenden, omdat het Papiamento gemakkelijker te leren zou zijn, of omdat deze groep zijn eigen taal niet waardeerde, maar omdat de voedingsbodem voor het Nederlands bijzonder onvruchtbaar was. Een factor die tot in onze dagen een belangrijke rol speelt.
De Sefardische joden op Curaçao bedienden zich van het Portugees, ook in hun schriftelijke contacten met de overheid.
Tot in de negentiende eeuw was hun kennis van het Nederlands gering. De godsdienstuitoefening vond plaats in het Portugees; na 1869, toen de laatste predikant die in het Portugees preekte aftrad, steeds meer in het Spaans.
Tot in de negentiende eeuw waren er niet veel sociale contacten met andere blanke groepen; het Nederlands hadden ze dus nauwelijks nodig; als er contact was, werd het Papiamento gebruikt.
Ook in hun contacten met de slaven was Papiamento de omgangstaal. Op de joodse scholen in de achttiende en negentiende eeuw stond de Nederlandse taal niet op het rooster; Spaans en Frans werden wel onderwezen.
| |
| |
In gezinsverband was waarschijnlijk al voor 1775 Papiamento de omgangstaal. Het oudste document in het Papiamento dateert uit dat jaar. Het betreft een brief van een joodse inwoner van Willemstad aan zijn vrouw die op het platteland vertoefde.
We kunnen concluderen, dat deze groep veel eerder vertrouwd was geraakt met het Papiamento dan met het Nederlands.
Intussen bleef de aanvoer van nieuwe negerslaven groot, tot midden achttiende eeuw; er was dus een enorme groei van de negerbevolking, waardoor het aantal negerslaven groter werd dan het aantal blanken. Door het feit dat de Hollandse meesters in de omgang met hun slaven zich bedienden van de lingua franca en sommigen zelfs van het Portugees en door de voortdurende stroom van blijvende en tijdelijke nieuwe slaven, kon deze lingua franca zich consolideren tot eigen taal van de negers. De creolisatie kon eigenlijk onbelemmerd plaatsvinden. Het Nederlands kreeg geen kans deze taal te overheersen of sterk te beïnvloeden, ondanks latere pogingen daartoe. Het Papiamento groeide zelfs ten koste van het Nederlands van de blanken, zoals we hiervoor al konden constateren.
De zich ontwikkelende taal kreeg verschillende Portugese injecties:
- van de Portugeessprekende Sefardische joden, die sinds 1651 uit Brazilië of rechtstreeks uit Nederland naar Curaçao begonnen te emigreren om godsdienstige redenen, |
- iets later van de Portugese joodse kolonisten die vanwege economische motieven kwamen, |
- van de niet-joodse autoriteiten die vaak via Brazilië naar Curaçao kwamen. |
De nog ononderbroken aanvoer van nieuwe slaven uit West-Afrika belemmerde enerzijds de de-afrikanisering, terwijl anderzijds de grote verscheidenheid in de talen die oorspronkelijk door de slaven gesproken werden een ernstige belemmering vormde voor het behouden van de Afrikaanse woorden en vormen.
De lexicale restjes verdwenen, zodra de Curaçaose slaaf zijn gevoelsbanden met het land van herkomst kwijt was, wat vrij snel kon gebeuren, omdat groeps- en gezinsvorming verboden waren.
Sinds eind zeventiende eeuw is de invloed van het Spaans steeds groter geworden, eerst door de missionering door katholieke priesters uit Spanje en de Spaanse koloniën, daarna door de Venezolanen en Colombianen die in de negentiende eeuw om politieke en economische redenen hun land verlieten en zich op Curaçao vestigden. Woordenschat en fonetiek werden hierdoor sterk beïnvloed.
De Portugese invloed verdween op den duur totaal, vooral ook omdat voor de van oorsprong Portugeessprekenden al snel het Papiamento de omgangstaal werd.
| |
| |
Tot op de dag van vandaag is deze Spaanse invloed het grootst, omringd als deze eilanden zijn door Spaanssprekende buurlanden; de persoonlijke en zakelijke contacten zijn zeer intens; ook radio en televisie hebben een flink aandeel in deze Spaanse beïnvloeding.
In 1915 vestigde de Curaçaosche Petroleum Maatschappij, een dochteronderneming van de Shell, zich op Curaçao, en daarmee begon de eigenlijke invloed van het Nederlands op het Papiamento: het contact tussen het Nederlands en het Papiamento werd voor het eerst groter, vooral toen in 1935 de nieuwe onderwijswet verplichtte dat het onderwijs geheel in het Nederlands moest plaatsvinden.
Deze invloed was echter niet van dien aard geweest, dat ze van het Papiamento een Nederlands-creoolse taal heeft kunnen maken; daarvoor had het Papiamento zich al te ver ontwikkeld. Aan de structuur veranderde niets; de invloed beperkte zich tot de oppervlakte, het vocabulaire.
De minste invloed heeft het Engels gehad; ook deze invloed beperkte zich tot het vocabulaire: daarin werden vooral woorden uit de technische wereld opgenomen.
Het Papiamento kwam via Curaçao op Aruba en Bonaire terecht. Op elk eiland ontwikkelde zich een eigen variant; de verschillen, tussen de drie varianten, beperkt gebleven tot de zinsmelodie en bepaalde woorden, brengen de onderlinge verstaanbaarheid niet in gevaar.
| |
Groei tegen de verdrukking in
Midden achttiende eeuw dus was het Papiamento al geadopteerd door alle rangen en standen, als moedertaal en/of als algemene omgangstaal.
Voor het koloniale bestuur was het moederland echter norm en alles wat met het moederland te maken had; alles wat anders was dan het moederlandse was minderwaardig en inferieur, dus ook het Papiamento en zijn sprekers.
Door deze systematische afwijzing kreeg op den duur ook de Papiamentospreker een negatief beeld van zijn eigen taal, wat A.C. Prins-Winkel in haar dissertatie Kabes duru? (= domkop?) (1975) een ‘negatief linguïstisch normbeeld’ noemt.
‘(...) het resultaat van een drie eeuwenlange systematische hersenspoeling, feilloos verricht door de kolonisator,’ zegt H. Doth in een studie over de beheersing van het Nederlands van Curaçaose zesdeklassers (1977).
De vooroordelen ten aanzien van het Papiamento bleven bestaan. Men ging ervan uit, dat in een Nederlandse kolonie er Nederlands gesproken moest worden.
Begin jaren dertig was het Papiamento al inofficieel uit de school verbannen.
| |
| |
Tot 1936 heeft de rooms-katholieke missie het Papiamento gebruikt in haar scholen, ondanks de verordeningen over de onderwijstaal van 1897 en van 1907.
In 1936 ging de nieuwe onderwijsverordening van kracht, die het Nederlands tot verplichte voertaal maakte.
De consequentie hiervan was, dat de leerlingen zelfs in de pauzes geen Papiamento mochten spreken: indien men betrapt werd, kon men zwaar bestraft worden, een situatie die op sommige scholen nog in de jaren vijftig gesignaleerd werd.
Is het een wonder dat tot op de dag van vandaag er nog Papiamentosprekenden zijn die hun eigen taal minachten of er weinig toekomst in zien?
De huidige plannen om het Papiamento als instructietaal in het onderwijs in te voeren of als vak in het schoolcurriculum op te nemen bezorgen velen dan ook nachtmerries.
Het lijkt dus, alsof het Papiamento het onderspit heeft gedolven. Echter, niets is minder waar: het Papiamento groeide tegen de verdrukking in.
Het feit dat onder druk van de Shell het onderwijs op Nederlandse wijze werd ingericht met het Nederlands verplicht als instructietaal, maakte dat het Papiamento uit het onderwijs verdween en het Nederlands een enorm prestige kreeg. Vanaf het begin echter waren er kritische geluiden te horen ten aanzien van het Nederlands als instructietaal in een samenleving waar meer dan 80% van de schoolbevolking Papiamento als moedertaal had. Het was duidelijk, dat dit systeem verbalisme in de hand werkte. De schoolresultaten werden er ook niet beter op.
Klassieke werken op dit gebied zijn van Prof. F.W. Prins Latent Taaltalent; over de stiefmoederlijke behandeling van een moedertaal (z.j.) en van A.C. Prins-Winkel Kabes duru? (1975), die beide de vinger op de zere wonde legden: het onderwijs op de Nederlandse Antillen kwam het Papiamentosprekende kind niet ten goede.
Vooral de basisschoolleerkrachten voelden dit aan den lijve en gingen spontaan, eigenlijk ook zonder structuur, en inofficieel steeds meer het Papiamento gebruiken, vooral in de aanvangsklassen, uit onmacht en vanuit het besef dat de kinderen daar recht op hadden. Ik moet hierbij aantekenen, dat het leerkrachtenbestand bijna volledig geantillianiseerd of gearubaniseerd is; ook voor de meeste leerkrachten is dus het Nederlands een aangeleerde taal. De discussies over de onderwijstaal werden steeds feller, er werden symposia georganiseerd; het probleem hield de gemoederen bezig. Het volk volgde dit alles argwanend: ‘Papiamento is onze geliefde taal, nos dushi idioma, maar wat moeten we ermee? Met Nederlands kunnen we tenminste gaan studeren in Nederland!’ Een ambivalente houding dus.
| |
| |
Maar intussen is in de jaren zeventig, na de opstand van 30 mei 1969, een enorm bewustwordingsproces op gang gekomen: het eigene, de eigen identiteit, kwam steeds meer voorop te staan, en daarmee kwam het Papiamento in een stroomversnelling terecht.
In 1976 kwam er een provisorische spelling klaar, de fonologische spelling, die echter niet door Aruba werd geaccepteerd. Aruba introduceerde een etymologische spelling, een feit, dat eigenlijk meer de slechte politieke relatie toonde die er bestond tussen Aruba en Curaçao: deze spellingkwestie speelde in de tijd van de strijd om de Status Aparte.
Belangrijk was de oprichting in 1976 van het talenbureau Instituto Lingwistiko Antiyano, het ILA, een overheidsinstelling (met afdelingen op alle eilanden) voor taalplanning en taalbeleid, voor onderzoek op het gebied van de grammatica, lexicografie, literatuur. Dit instituut organiseert ook cursussen, zoals L.O.-Papiamento en nascholingscursussen Papiamento. Het uiteindelijke doel is het bevorderen van een goed gebruik van het Papiamento.
In 1986 kreeg Aruba, na het verkrijgen van de Status Aparte, een eigen bureau, Instituto Di Lenga Arubiano, het IDILA, dat echter nauw samenwerkt met het ILA. Zo werken ze samen aan de standaardisatie van de woordenschat van het Papiamento, een samenwerking die goed verloopt. Het nieuwste project is het produceren van een verklarend woordenboek Papiamento.
In 1977 nam de regering van het eilandgebied Curaçao de beslissing om het Papiamento te introduceren als instructietaal, een historische beslissing, die echter nog niet geconcretiseerd is. In 1986 kwam het Papiamento eindelijk de Curaçaose school weer officieel binnen, echter niet als instructietaal, maar als vak met maar een half uurtje per dag op het rooster.
Het Instituto Nashonal di Idioma - Sede di Papiamento (sede = zetel, centrum) is in het leven geroepen om de introductie van het Papiamento op Curaçao in het onderwijs te begeleiden: deze instelling produceert Papiamentstalige boeken, vooral ook voor het onderwijs, verzorgt literatuurprogramma's voor het voortgezet onderwijs, etc.
Belangrijke instanties zijn ook de Fundashon Instituto Raùl Römer en de Fundashon Pierre Lauffer die zorgen voor belangrijke literaire publikaties in het Papiamento.
Voor velen gaat de ontwikkeling niet snel genoeg en is Papiamento als vak niet meer dan een zoethoudertje. Frank Martinus Arion richtte in 1986 samen met een groep vooruitstrevende ouders Skol Erasmo op, de eerste volledig Papiamentstalige school, die in het begin van zijn bestaan veel tegenwerking ondervond van de officiële instanties.
Papiamento als instructietaal komt al langer voor in het kleuteronderwijs en in het speciaal onderwijs, als niet-examenvak in het L.B.O. en als examenvak op de Pedagogische Academies.
| |
| |
In het nieuwe L.B.O. zal het Papiamento voor een aantal vakken instructietaal zijn, zowel op Aruba als op Curaçao.
Hoewel volgens de onderwijswet van 1989 het Papiamento in de eerste en tweede klas (= groep drie en vier) van het Arubaanse basisonderwijs als voertaal gebruikt moet worden, zijn daar officieel nog geen maatregelen voor getroffen, zoals nascholing van de leerkrachten en het ontwikkelen van methoden.
Op Aruba publiceert de in 1981 opgerichte uitgeverij Charuba werken van Arubaanse auteurs, vooral in het Papiamento, maar ook in het Nederlands, Engels en Spaans; ze publiceert debutantenwerk, fictie, non-fictie en ook vertalingen.
Buiten het onderwijs groeit en bloeit het Papiamento, het leeft als nooit tevoren; het is niet meer weg te denken uit het sociale leven. Op allerlei terreinen voert het Papiamento de boventoon:
- Het is de taal met de meeste sprekers: Aruba, 66.687: Papiamento 76,6%, Engels 8.9%, Spaans 7,4%, Nederlands 5,4%. Bonaire, 10.187: Papiamento 91%, Spaans 10%, Nederlands 7%, Engels 4%. Curaçao, 144.097: Papiamento 92%, Nederlands 12%, Engels 7%, Spaans 7%. (In de cijfers van Curaçao en Bonaire zijn van meertaligen alle talen opgenomen.)
- | De literaire produktie in het Papiamento, die al eind vorige eeuw begon, is groter dan ooit tevoren; er worden veel poëzie- en verhalenbundels gepubliceerd. |
- | Op toneelgebied is er veel eigen werk in het Papiamento, maar er zijn ook zeer geslaagde vertalingen en bewerkingen van klassieke en moderne werken. |
- | Er zijn op de drie A-B-C-eilanden samen, naast drie Nederlandstalige kranten, minstens tien Papiamentstalige kranten en dit aantal groeit gestadig. |
- | Op dit moment zijn er op deze drie eilanden samen zo'n twintig radiostations, waarvan er maar een bijna volledig in het Nederlands uitzendt; de grote meerderheid heeft bijna uitsluitend Papiamentstalige programma's. |
- | De drie televisiestations hebben hoofdzakelijk programma's in het Papiamento en het Engels. |
- | Het Papiamento is ook de taal van het Parlement. |
| |
De toekomst
Dat het Nederlands, een minderheidstaal, op deze eilanden de enige officiële taal en ook dé onderwijstaal is, is een historische vergissing, die gezien de huidige politieke, sociaal-culturele, linguïstische en onderwijskundige visies zo snel mogelijk gecorrigeerd moet worden.
De regeringen, bang voor stemmenverlies, zien zich voor een politiek dilemma geplaatst en hebben dus of nog geen beslissing genomen (Aruba) of hun beslissing nog niet geconcretiseerd (Curaçao).
|
|