Publikaties
Geschiedenis van de Nederlanden
‘Een actueel, handzaam en inzichtelijk boek waarin de geschiedenis van de Nederlanden - België en Nederland samen - volgens de laatste inzichten wordt gepresenteerd.’ Zo luidt, terecht, de voorstelling van de Geschiedenis van de Nederlanden onder redactie van J.C.H. Blom en E. Lamberts. Het boek werd opnieuw uitgegeven al na één jaar na de eerste editie van 1993. De redacteuren hebben zes bijzonder bevoegde collega's-hoogleraren bereid gevonden om elk een gedeelte voor hun rekening te nemen. Tot 1588 is er telkens één auteur: L. Milis van de prehistorie tot de dertiende eeuw, W.P. Blockmans van ‘de vorming van een politieke unie (14de-16de eeuw)’. Daarna werden Noord en Zuid gescheiden behandeld, door A.Th. van Deursen en C. Bruneel voor het Ancien Régime, door J. Roegiers en N.C.F. van Sas voor ‘Revolutie in Noord en Zuid’ (1780-1813/14), en door de twee redacteuren voor de periode na 1830. Alleen de jaren van het Verenigd Koninkrijk werden nog als een geheel behandeld, onder de verantwoordelijkheid van Roegiers en Van Sas, en vooral van de hand van de laatste, zo lijkt het.
Geschiedenissen van België en Nederland samen zijn na de Tweede Wereldoorlog een traditie aan het worden. De vorming van de Benelux-unie bood daartoe een geschikte aanleiding, maar de werkelijke oorzaak lag dieper, in een probleem van de Noordnederlandse historiografie. Vanaf de vroege zeventiende eeuw werd, in samenhang met een Bataafse mythe, de mythe gecreëerd dat Holland steeds het centrum van het latere Nederland zou zijn geweest. In de loop van de eeuwen zou dat uitgroeien tot de voorstelling, zelfs bij befaamde historici als Fruin en Colenbrander, dat er al vóór de Opstand een Noordnederlands volk zou hebben bestaan, onderscheiden van een Belgisch volk, en dat juist de tegenstellingen tussen beide tot de scheuring van de Zeventien Provinciën zouden hebben gevoerd. Nog in de achtdelige Geschiedenis van het Nederlandsche volk van P.J. Blok (1892-1907) werd heel het zwaartepunt gelegd op Holland, terwijl de andere provincies in hun betrekkingen met Holland werden beschreven.
Dat was een erg onbevredigende oplossing, omdat het evident was dat Holland in de Middeleeuwen het centrum niet was. Na het verschijnen van de meesterlijke synthetische Histoire de Belgique van H. Pirenne vanaf 1900 was die voorstelling onhoudbaar: de Nederlanden waren verenigd rond Vlaanderen en Brabant, die daarna ook de kern van het Zuiden bleven uitmaken. Vandaar dat een geschiedenis van alleen Nederland noodzakelijk mank loopt wanneer die verder wil teruggaan dan 1572, maar noodzakelijk onvolledig is wanneer ze pas daar zou beginnen.
De Beneluxgeschiedenissen bieden een oplossing: men neemt er België vanaf de zeventiende eeuw bij, omdat men het voor de vorige periode niet kan missen. Voor de Vlaamse historici is dat uiteraard prettig, want het geeft hun een veel groter publiek en meer kansen op publikatie. Bovendien zijn zij sinds de Vlaamse Beweging in de taal een natievormende factor gaan erkennen. Maar hoe worden zulke geschiedenissen in Nederland verantwoord?
Blom en Lamberts schrijven in hun ‘Woord vooraf’ dat vooral vanaf de hoge Middeleeuwen de meeste Nederlandse gewesten een soortgelijke economische structuur en samenlevingsvorm kregen, dat ze zich van de rest van Europa onderscheidden door vroegtijdige inspraak van het volk, en dat ze op cultureel gebied bemiddelaar waren tussen hun grote buren. Dat lijken nog de argumenten die Pirenne honderd jaar geleden aanhaalde ter verantwoording van zijn synthese, waarin hij als eerste niet meer elk middeleeuws graafschap en hertogdom apart behandelde. Maar die argumenten zijn hier naast de kwestie waar het gaat om het wél apart maar parallel behandelen, vanaf 1588, van de twee statenbonden en later de twee koninkrijken.
Na de scheiding met de Grieks-orthodoxe christenheid, die in 1054 voltrokken werd, hebben de hervorming en de Contrareformatie een culturele kloof in Europa veroorzaakt