en ik uit 1985. Het sprookje had daar immers iets van een reis door een noordelijke streek, vol modder en ravijnen. In die laatste elementen raakten de hoofdpersonen soms ook figuurlijk vast. In een volgend gedicht werd de tocht dan echter weer voortgezet, het sprookjesvertellen ging immers door.
Vaak bieden de gedichten als gezegd veel gruwelijks, zoals dat bij echte sprookjes hoort, meestal zijn ze daarnaast absurd en hilarisch. Zo wordt bijvoorbeeld in het titelgedicht van de nieuwe bundel een slak toegesproken:
in je ogen zie ik mijzelf - in kalme doodsnood
met achter mij de verte, groot en zwartje
springt zo traag en zacht.
Dreigender en tegelijk gekker kan het welhaast niet, maar de bundel bewijst dat er nog ontelbare varianten mogelijk zijn. Zo zijn er ditmaal een aantal sprookjes over God. Het lijkt erop dat hij een mens is, immers ‘er zijn honderden goden (-) en er is één mens, die(-) halsstarrig gilt: / “Ik ben het licht! Ik ben de duisternis!”’ Maar als zo vaak bij Tellegen is er niets zeker, ondanks de wat bijbels aandoende toon. Een paar bladzijden verder wil God denken, maar de reactie van de mensen is niet mals: ‘U moet niet denken! U moet dobbelen!’ Een zeer menselijk wezen, deze opperheer, want in een volgend sprookje wordt hij gevonden: ‘ergens verkleumd in het donker op de grond’. Als hij dan ook nog aarzelend dichterbij komt, raken ze hem zeer voorzichtig aan. Ergens anders overweegt hij woedend te worden, maar de laatste regels van dat gedicht luiden:
Nog hen ik overbodig, denkt hij,
Zo zit hij handenwrijvend en idioot
Een god die dichtbij is en aan wie niets menselijks vreemd is, ach wellicht treedt hij hier op als een personificatie, een deel van het onderbewuste, voorzien van een naam. Dat idee is misschien niet zo origineel, maar bij Tellegen krijgt het door die zo eigen toon en vorm toch iets nieuws.
Personificaties treden trouwens vaak op in dit werk, iemand rijdt bijvoorbeeld een kar
Toon Tellegen (o1941).
een straat in, schept daar vervolgens geluk uit en ‘bedelft jou eronder’, terwijl ergens anders plotseling de vrede over de grond kruipt. Net als in de verhalen voor kinderen, die de auteur schrijft, is eigenlijk alles mogelijk. Vaak lijken eerste regels overigens voor een jong publiek bestemd:
of eigenlijk om de hoek van de straat
woont een man die mensen eet -
rauwe mensen, vette mensen
Toch is er verschil, de dood figureert in veel gedichten en maakt ze tot sprookjes voor volwassenen. Voor diezelfde doelgroep is de verhalenbundel Twee oude vrouwtjes bestemd, het proza-debuut van de auteur.
Centraal staat daarin de liefde. Op dat thema zijn drieënveertig variaties volgens een vast schema gecomponeerd. Steeds immers is de roes van die liefde het vertrekpunt, waarna het tot zichzelf komen leidt tot een schijnbaar onvermijdelijk slot. Tellegens grote inventiviteit maakt dat je je geen ogenblik verveelt. Het genoemde schema heeft dan ook niets van een kooi voor de verbeelding, maar werkt juist bevruchtend, zoals de oude sonate-vorm dat in de handen van een originele componist nog steeds doet.
Met behulp van zijn vertrouwde bijna simpele woordgebruik tovert hij de meest herkenbare werkelijkheid in deze bundel om tot een deel van zijn volkomen absurde heelal.