De archivaris en de liedjeszanger
De eeuw van de ekster is, zeker gemeten naar het volume, een imposante roman waarin Brigitte Raskin het levensverhaal vertelt van een oom van haar: de scheutist, missionaris, avonturier en verzetsheld Joseph Raskin, peternonk voor de familie. Al is vertelt misschien wat veel gezegd: eigenlijk reconstrueert Raskin het leven van haar oom. De ik-verteller is immers niet veel meer dan een doorgeefluik van informatie die her en der verspreid ligt. Het is dan ook veelzeggend dat dit ‘Belgisch levensverhaal’ tot stand kwam met de hulp van de Stichting Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten. Dat is waarschijnlijk wel de beste omschrijving van De eeuw van de ekster: een bijzonder journalistiek project.
Nu bevat de biografie van deze peternonk voldoende stof om ook zonder romantisering terdege te boeien. Tijdens de Eerste Wereldoorlog vecht Joseph Raskin mee aan de IJzer - eerst als brancardier, later als een verkenner die de vijandelijke stellingen in kaart brengt. Na de oorlog trekt hij als missionaris naar China, waar hij zijn gelukkigste jaren beleeft. Na dertien jaar China keert hij terug om hier te lande de boodschap van Scheut uit te dragen als propagandist. In de Tweede Wereldoorlog is peternonk legeraalmoezenier en engageert hij zich in het verzet: weer brengt hij de Duitse stellingen langs de Belgische kust in kaart. Zijn kaarten zullen echter Engeland nooit bereiken. Het enige wat dit werk hem oplevert, is
Brigitte Raskin (o1947) - Foto Edgard Alsteens.
de dood: hij wordt opgepakt en in een Duitse gevangenis geguillotineerd.
Zijn leven lang was deze Joseph Raskin een gedreven dagboekschrijver die zijn dagboeken ooit nog wou bewerken voor uitgave. Gefundenes Fressen voor de schrijfster natuurlijk, die dankbaar en overvloedig uit deze dagboeken put. Daarmee schaart zij zich trouwens in een lange familietraditie: ‘De gewoonte om verhalen verder te vertellen, papieren te bewaren en foto's op karton te plakken werd (...) zorgvuldig in ere gehouden en de eigen kinderen en aangetrouwden aangeleerd als een kunstambacht. Amandus (Raskins grootvader, JV) werd er een meester in, rijmend en musicerend. Na hem onderhield vooral papa de familiale overlevering, niet als een liedjeszanger maar als een archivaris.’
Raskin zelf, het moet gezegd, heeft meer van haar vader dan van haar grootvader: zij weigert -zoals de liedjeszanger dat zou doen - de blinde vlekken in peternonks levensverhaal met haar verbeelding in te vullen. Een voorzichtige veronderstelling zo nu en dan, verder waagt zij zich niet. Dit in tegenstelling tot anderen die over Joseph Raskin schreven: er verscheen in de loop der jaren nogal wat over dit heldenleven, tot Vlaamse Filmkes toe. Wanneer een vriend de vertelster vraagt of aan dat alles nog wel wat valt toe te voegen, antwoordt zij dat er vooral iets weg te laten valt: het hagiografische. Wat er dan nog overblijft? ‘Feiten, plaatsen, dingen,