zouden zijn. Het eerste deel, dat pak-weg een derde van de bundel uitmaakt, bestaat uit eenentwintig cursiefjes: gelegenheidsstukjes die geschreven, gelezen en vergeten worden, maar hier in dit boek de tand des tijds staan te trotseren en daar, afgezien van een gelukkige uitzondering, niet in slagen. Hoe zouden ze ook?
Bovendien worden we in deze stukjes nogal eens met oppervlakkigheden en gemeenplaatsen om de oren geslagen, en zwelgt de schrijver in taalkwalen waar Van Istendael ook in de andere afdelingen van de bundel weleens onder lijdt. Neem de speciaal voor dit boek geschreven inleiding, de ‘Open brief aan Jef Lambrecht’, waarin Van Istendael verklaart waarom hij de BRTN verlaten heeft: hij wil revolteren tegen de triomf van de Vrije Markt, hij is wanhopiger en zwartgalliger geworden dan zijn (ex-)collega-journalisten, en trekt zich derhalve terug in de geheime tuin van het schrijven. Deze ‘Open brief’ is een regelrecht pamflet: Van Istendael argumenteert niet, maar dramt en tiert en slingert met banbliksems. Op een pijnlijk pathetische manier wil hij gelijk krijgen en toetert daarom, redeloos en radeloos, steeds luider zijn Grote Gelijk in je oor. Europa is een veelkoppig monster dat dood moet! Alles is Markt geworden! Van Istendael heeft niet eens ongelijk, maar zijn geschmier is irritant.
Het kan ook anders. Als Van Istendael schrijft vanuit een reële situatie is hij op zijn best. Een wandeling door het Zeeuwse grensstadje Sluis mondt bijvoorbeeld uit in onvergetelijke passages over bovenmeester Van Dale. ‘Van Dale kon het klassieke woordenboek van onze taal, dat zijn naam draagt, dat zijn naam is, alleen maar schrijven omdat hij die precieze bovenmeester met zijn brede belangstelling was en omdat hij uit Sluis kwam en van nergens anders’. Daarna volgt een overtuigende redenering over grenzen: tussen dialect en Algemeen Nederlands, tussen de katholieke en de protestantse traditie, tussen België en Nederland, de grenzen waar Van Dale zo dicht bij woonde. In Axel neemt Van Istendael ons mee op een ontdekkingstocht langs talloze kerken en gemeenten. In een ander stuk onthult hij de geschiedenis van ‘de abdij van het verlicht kapitalisme’ in Le Grand-Hornu. Hij daalt ook af in de ingewanden van Utrecht, de stad van zijn jeugd en van zijn dromen. In deze teksten mengt de schrijver feit en opinie, hij laat zich leiden door zijn opvattingen maar tegelijk inperken door de verifieerbare werkelijkheid. Het zijn teksten die je doen verlangen naar het ooit door Van Istendael aangekondigde maar intussen blijkbaar afgeblazen project met verkenningen van de Belgisch-Nederlandse grens.
In Utrecht valt hem te binnen dat de 19deeeuwse zogeheten ‘Amsterdamse’ architect Suys, die aan de Dom gewerkt heeft, een Oostendenaar van geboorte was en ook in Brussel projecten realiseerde. ‘Als je zijn naam in boeken zoekt, merk je dat meestal maar een deel van zijn verhaal wordt verteld, Hollands of Belgisch, tot de grens en niet verder. (...) Stenen heb ik niet, meneer Suys, alleen in woorden kan ik Utrecht met Brussel verbinden, de grond waar ik met mijn kinderen en L. woon en het paradijs waar ik ooit in de zachte zon zat bij mijn moeder’. Van Istendael overschrijdt hier grenzen, leert Vlamingen Nederland kennen en omgekeerd, brengt wat gescheiden was weer bij elkaar, in het persoonlijke en het algemene vlak. Van Istendael op zijn sterkst.
De auteur sluit de bundel af met twee teksten waarin hij zijn onderhand genoegzaam bekende pleidooi afsteekt dat er slechts één Nederlands, over de rijksgrens heen, bestaat en waarin hij Vlaanderen en het Vlaamse volk afdoet als een uitvinding van de Belgische Staat. Het is gedreven geschreven en stevig onderbouwd, maar de deun is bekend. Hoewel. Het gaat om twee lezingen die Van Istendael in Nederland hield. Wellicht is het besef daar nog steeds niet echt doorgedrongen.
Bekentenissen van een reactionair is ongelijkmatig en ongelijksoortig. Dat kun je Van Istendael misschien minder aanwrijven dan zijn uitgever. Van Istendael mag zich niet tevreden stellen met dit soort bundel, maar moet dringend weer de hand slaan aan een heus boek. Want stevig gedocumenteerde werken als Het Belgisch labyrint en Arm Brussel, evenals een reeks stukken in de jongste bundeling, bewijzen dat Van Istendael, net als Jeroen Brouwers, gedreven essays kan schrijven in het glanzendste Nederlands: essays waaruit een grote persoonlijke betrokkenheid, een oprecht engagement en een indrukwekkende eruditie blijken en die toch toegankelijk zijn voor het grote publiek.
Eric Rinckhout
geert van istendael, Bekentenissen van een reactionair, Atlas, Amsterdam / Antwerpen, 1994, 285 p.