waarin de dogma's van de zogeheten ‘hoge’ cultuur verzuipen. Boomkens omschrijft wat hij noemt ‘de ervaring van massa’ - tevens de ‘ervaring van fragmentering en verbrokkeldheid’ - en komt tot de conclusie dat het gezochte middelpunt ‘een voortdurende overgangstoestand, een grenssituatie, een toestand van kritische massa’ is. Behalve een toespeling op een fysische of chemische wetmatigheid bevat de term uiteraard ook een verwijzing naar de notie van ‘kritiek’, waarmee de auteur zich uitdrukkelijk in de progressieve hoek plaatst. Van daaruit valt hij bijvoorbeeld het elitair conservatisme van Georg Steiner aan - Steiner die het à la limite ook in de muziek zoekt, maar niet, zoals Boomkens, in de popmuziek.
Het eerste deel van Boomkens' boek bestaat uit een vrij uitvoerige uiteenzetting over Walter Benjamin, de filosoof die ‘de enorme sociale en politieke veranderingen in de tweede helft van de negentiende en de eerste decennia van de twintigste eeuw intuïtief (heeft) begrepen als een censuur, als een totale breuk met de voorafgaande historie’ en die, om de draagwijdte van de aldus ontstane moderniteit te vatten, ‘de continuïteit van de filosofische traditie’ ruilde voor ‘het veel bredere en chaotischer veld van de “materiële cultuur”’.
Onder meer in zijn Passagen-Werk (tegenwoordig een boek met cultstatus) componeert Benjamin ‘een soort filosofische archeologie van de moderne cultuur en de moderne ervaring’. Het industriële kapitalisme met zijn technologische reproduceerbaarheid van goederen en zijn ‘ideologie’ van warenconsumptie, en de traumatiserende ervaring van de Eerste Wereldoorlog promoveren de ‘massa’ tot een cruciale factor, die voortaan in geen enkele omschrijving van ‘de moderniteit’ mag ontbreken. In het werk van Benjamin duiken de kenmerken van die moderniteit op: breuk met het verleden en traditie; opheffing van afstand; doelloos ‘flaneren’; vluchtigheid en éénmaligheid van de ‘shock’-ervaring. Een treffende illustratie van dat laatste kan men bij Proust vinden: diens herinnering is niet langer gebaseerd op traditie maar op toeval. De weerslag van dit alles op het sociale, stedelijke weefsel is treffend geanalyseerd door Richard Sennett. Die heeft het in zijn The Fall of Public Man over de overgang van presentatie naar representatie: het individu speelt in de samenleving niet langer uitsluitend de in conventies uitgetekende rol die hem is toebedeeld, maar moet streven naar expressie van ‘zichzelf’. Omdat het lang niet duidelijk is wat dat ‘zelf’ precies inhoudt, zorgt deze moderne eis van representatie voor gevoelens van angst, isolement en onevenwicht. (Boomkens behandelt dit aspect van de moderniteit uitvoeriger in zijn artikel ‘Een pedagogiek van de chaos’ in het nieuwe tijdschrift Feit & Fictie (jaargang 1, nummer 4, Historische Uitgeverij, Groningen). Boomkens toont aan dat Benjamin voortdurend worstelt met het onderdrukken van een nostalgische reflex, niet naar het verleden als dusdanig, maar wel naar de kracht van het vertellen die toentertijd gold; Benjamin beschouwt
het als zijn taak om dat narratieve vermogen, noodzakelijk om waarden over te dragen, tussen de sedimenten en de puinen van de twintigste eeuw te herstellen. In die zelfde beweging situeert Boomkens zijn eigen onderneming.
Boomkens beschouwt de popcultuur in het algemeen, en de popmuziek in het bijzonder, als de manifestatie par excellence van de cultuur van de moderniteit. Popcultuur is de ‘taal van de massa’ en heeft inmiddels de ‘hoge’, elitaire, klassiek-burgerlijke cultuur overvleugeld: ‘Inmiddels zijn wij allen “pop” geworden, tot op grote hoogte.’ Boomkens betreurt deze evolutie niet (en hij lijkt daarin af te wijken van Benjamins nostalgie). Popcultuur is - gegeven de specifieke omstandigheden van kapitalisme - massificatie, opheffing van afstand, voorkeur voor de vluchtige ervaring enzomeer, de meest authentieke manifestatie van de moderniteit. ‘De popsong is de woning die de massa de in de tweede helft van de twintigste eeuw verdwaalde flaneur aanbiedt.’ Zo verwoordt Boomkens het verband tussen zijn studie van de popcultuur en de analyses van Walter Benjamin. Popmuziek is de authentieke ervaring van het individu, vertaald naar een collectiviteit. Juist de teloorgang van die collectieve ervaring (door het verdwijnen van door rituelen geregelde ‘afstand’), werd door Benjamin in zekere zin ‘betreurd’. Boomkens: ‘Het moderne individu als massamens, mens van de massa, heeft geen deel aan enige collectief gedeelde ervaring, slechts aan massaal gereproduceerde, identieke belevenissen.’ Popmuziek is dan de hernieuwde, aan de moderniteit aangepaste en daaruit voortvloeiende narratieve kracht (waarvan Benjamin het verdwijnen had