Theater
Het ‘eigentijds’ verbeelden van een machtsconflict
De vele eeuwen die er liggen tussen Sophocles' tragedies en Edward Albees ‘toneelspel in drie bedrijven’ Who's afraid of Virginia Woolf rijgen zich in de toneelgeschiedenis aaneen tot een ononderbroken lijn van verbeelde menselijke machtsconflicten en huiveringwekkende demonstraties van wreedheid waarmee het ene leven het andere kan vernietigen. In Nederland is Albees eersteling bekend geworden door de fameuze voorstelling van de Nederlandse comedie in 1964, met Henk Rigters als regisseur en Ank van der Moer en Han Bentz van den Berg in de hoofdrollen.
De recente opvoering van het RO-theater, in een regie van Léon van der Sanden brengt twee zaken aan het licht, zaken die overigens duidelijk met elkaar in verbinding staan. Ten eerste, behoud van de inhoudelijke strekking van het stuk stelt de regie voor een haast bovenmenselijke opdracht. Ten tweede, de voorstelling staat of valt met de kwaliteit van de acteurs - die moet werkelijk van een uitzonderlijke klasse zijn.
Om met het laatste te beginnen: alleen al om haar imponerende postuur en haar fenomenale stembereik lijkt Geert de Jong als Martha een gouden greep, terwijl, zeer verrassend, naast haar, Herman Naber aan zijn personage George op eigenzinnige, maar doeltreffende wijze de nodige kracht - soms ook de nodige krachteloosheid - weet mee te geven. Dat de voorstelling uiteindelijk geen onvergetelijke indruk achterlaat, ligt waarschijnlijk dan ook niet aan de prestaties van de belangrijkste acteurs.
Cruciaal is het probleem van de regie: door een eigentijdse vertaling en een modern toneelbeeld heeft Van der Sanden weliswaar gezocht naar aansluiting bij onze tijd, maar verder dan ergens halverwege is hij niet gekomen. Ook zijn collega's uit de jaren zestig beschikten over fantastische auteurs, maar bovendien - en dat was hun voordeel: zij hadden hun tijd mee. Echtparen die elkaar het leven zuur maken, kinderloosheid, benepen kuiperijen in het academische wereldje, het zijn geen hot items meer - het is nu éénmaal niet anders.
Maar wat voor de goede verstaander van het stuk, en ook van deze regie, wel degelijk overeind blijft, is dat hier messcherp wordt verbeeld hoe liefde synoniem kan zijn met haat en hoe onbegrensd het leed is dat de ene mens de andere mens kan aandoen. De historische lijn van het drama volgend verbindt deze thematiek Albee met Jean Racine, wiens Britannicus nu gespeeld wordt door Het Nationale Toneel, in een regie van artistiek leider Ger Thijs die zich met deze produktie eens te meer een bevlogen pleitbezorger van het schouwburgtoneel betoont.
Bij een tragedie van drie eeuwen oud met een inhoud die teruggrijpt op de Romeinse keizertijd is de vraag naar actualiteit contra gedateerdheid uiteraard niet langer zinvol. Een dergelijke klassieker ontleent zijn speelbaarheid per definitie aan het uitstijgen boven de anekdote en aan de behandeling van grote en universele thema's. Anders zou het immers geen klassieker zijn.
In Britannicus gaat het om de geboorte van een tiran - ‘Nero ontwaakt’ geeft Het Nationale Toneel het stuk als motto mee. Glashelder, terwijl ze de onberijmde alexandrijnen van vertaler Laurens Spoor laten klinken alsof ze aan geen ander taalgebruik gewend zijn, demonstreren de auteurs hoe macht een monster produceert. De jonge keizer Nero laat, om zijn halfbroer en rivaal Britannicus te treffen, diens geliefde Junia naar het hof voeren. Na enige politieke aarzeling ruimt hij zijn rivaal uit de weg en verbreekt hij de band met zijn moeder Agrippina. Vanaf dat moment is er