Ons Erfdeel. Jaargang 38
(1995)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdBeeldende kunstNederlandse beeldhouwkunst in de spiegel van recente literatuurBeeldengids Nederland
In 1994 werd er in Nederland een ongeëvenaard aantal beeldententoonstellingen georganiseerd in meer dan dertig musea, in kerken en in galeries. Wie ze allemaal wilde zien, moest voortdurend op reis, ruim een jaar lang. Maar gelukkig kan men ook achteraf en thuis aan de overvloed deel hebben. Tot de nalatenschap van het beeldenjaar behoort een forse stapel | |
[pagina 125]
| |
catalogi; enkele van deze wegwijzers in beeldenland wil ik hier bespreken alsmede een editie van 1992. De meest centrale catalogus, een echt publieksboek, is de Beeldengids NederlandGa naar eindnoot(1) met ruim 540 illustraties. Hierin is Nederland verdeeld in twaalf regio's; de beelden worden per regio gepresenteerd. De volgorde van de foto's verloopt niet chronologisch: een veertiendeeeuwse madonna staat tussen een na-oorlogse situatiesculptuur en een strenge gevelversiering uit de jaren twintig. De teksten bij de foto's analyseren de afgebeelde sculptuur meer concreet, plaatsen haar in het oeuvre van de kunstenaar en in historisch perspectief. Ter inleiding schetsen zes auteurs een globaal tijdsbeeld van 1200 tot nu. Sigurdur Gudmundsson, ‘Het grote gedicht’, 1981, beton, staal, geprepareerde zwanen, 151 × 350 × 350 cm, Stedelijk Museum, Amsterdam; titelsculptuur op de expositie in de grote kerk, Den Haag, 1994.
De samenstellers hopen op die manier een representatief overzicht te geven van de Nederlandse beeldhouwkunst van de middeleeuwen tot heden. Dit doel wordt niet gehaald, al vormt het boek een sympathieke aanzet in die richting. Het aantal besproken werken is weliswaar groot, maar per stad genomen levert dat een te klein aantal op om een goede indruk te krijgen van wat die stad te bieden heeft. Tegenover het relatief rijk bedeelde Amsterdam (71 illustraties) moeten oude cultuursteden als Gouda en Deventer het met vier foto's doen. Ook viel de keuze per stad wel eens minder gelukkig uit. Dat geldt voor Eindhoven maar nog meer voor Nijmegen waar gevelreliëfs uit 1914 en een Ruiterbeeld uit 1954 - beide matig van kwaliteit - de meest recente vertegenwoordigers zijn, terwijl de gemeente Nijmegen sinds 1954 tientallen beelden aan haar openbare bezit toevoegde van uitstekende kwaliteit en daar bovendien twee inventariserende edities aan wijdde. Ook bestond er blijkbaar onvoldoende overleg over de vraag welke beeldhouwers vertegenwoordigd dienden te zijn en welke gemist konden worden. Makers van onoorspronkelijk werk zijn van de partij, terwijl belangrijke beeldhouwers ontbreken. Zo ontbreekt de naam van Leo de Vries die een rijk en oorspronkelijk oeuvre als steenbeeldhouwer opbouwde en in 1994 overleed. Gerard Bruning en Theo van Brunschot, die een geheel eigen evolutie doormaakten en tientallen beelden toevoegden aan het openbare bezit, worden niet genoemd. De Beeldengids Nederland ontstond kennelijk onder tijdsdruk.Ga naar eindnoot(2) Dat neemt niet weg dat hij een waardevolle eerste poging tot bundelen betekent van de Nederlandse beeldenschat in openbaar bezit en het toegankelijk maken daarvan voor een groot publiek. | |
Het grote publiekIn de zomer was in Den Haag in de Grote Kerk een expositie te zien die een overzicht | |
[pagina 126]
| |
bracht van de Nederlandse beeldhouwkunst van 1945 tot 1994; ze heette Het grote gedicht naar een poëtisch werk van Sigurdur Gudmundsson. In de ruimte van de gotische kerk kregen de sculpturen slechts bij uitzondering de gelegenheid om zich ongestoord tot de bezoeker te richten: steeds drong een heel cluster beelden zich op. Alleen de werken op het koor, in de kooromgang en in de kapellen bleven hiervoor gespaard. Gelukkig is er de catalogus Het grote gedicht, Nederlandse beeldhouwkunst 1945-1994Ga naar eindnoot(3), waarin Nicolette Gast een algemene inleiding schreef en vijf auteurs een deelaspect belichtten van specifieke ontwikkelingen uit die periode. Voorts schreven tien anderen teksten over afzonderlijke beeldhouwers, waarbij ieder blijkbaar vrij was om zijn invalshoek te kiezen. De bladzijde tekst werd geplaatst naast een royale afbeelding van een werk in kleur. Robert-Jan Muller is de enige die een inleidende tekst schreef én een aantal catalogusteksten. In totaal worden vierenvijftig beeldhouwers gepresenteerd. De abstract-geometrische en de conceptuele kunst zijn niet vertegenwoordigd, evenals foto-, video-, geluidskunst en performance. Ook de plaatsgebonden kunst is niet opgenomen. Dit gemis is voor een deel gecompenseerd door de vijf teksten die deelaspecten behandelen. Criteria voor opname waren de ‘klassieke driemensionale sculptuur met eigenschappen als het lyrische, de menselijke maat en het ambachtelijke’.Ga naar eindnoot(4) In werkelijkheid was het criterium voor opname in Het grote gedicht de grensverleggende kwaliteit van het kunstwerk. Alle niet zogenaamd grensverleggend werkende beeldhouwers werden stilzwijgend gepasseerd met één uitzondering: de 96-jarige Charlotte van Pallandt. Deze beeldhouwster wist het experiment inderdaad ruimschoots te integreren binnen de traditie en haar aanwezigheid betekent een erkenning en een hommage. Legt de Beeldengids Nederland meer de nadruk op de beeldhouwkunst, de catalogus Het grote gedicht stelt eerder de kunstenaars centraal. De gids, waarin met de vierkante centimeters werd gewoekerd, kan op reis worden meegedragen, Het grote gedicht met zijn klassieke, functionele lay-out vraagt erom thuis te worden bestudeerd. John Rädecker, ‘Vrouwefiguur’, jaren '20, kalkzandsteen, 87 cm, Kunsthandel Frans Leidelmeijer, Amsterdam; geëxposeerd in Haarlem, Frans Halsmuseum - Foto Thijs Quispel.
| |
Er groeit een beeldhouwkunst in NederlandIn de herfst van 1994 was in het Frans Halsmuseum in Haarlem een overzichtstentoonstelling te zien van het vrije beeld van 1900 tot 1960; Er groeit een beeldhouwkunst in Nederland luidde de titel van tentoonstelling en catalogusGa naar eindnoot(5) naar een uitspraak van Bronner, hoogleraar aan de Rijksacademie in Amsterdam. De inleidingen van Jan Teeuwisse en Louk Tilanus zorgen voor samenhang en introduceren de belangrijkste kunstenaars. De andere waarvan werk wordt afgebeeld, worden helaas niet in een context geplaatst. Bij de keuze van de beelden wisten de samenstellers een goed evenwicht te bewaren tussen befaamde en minder bekende werken. Omdat de bei- | |
[pagina 127]
| |
de inleidingen historisch zijn van opzet, had het voor de hand gelegen als de illustraties ook de ontwikkeling en de onderlinge affiniteit hadden laten zien. De alfabetische volgorde is praktisch maar onsamenhangend. De expositie was met liefde gemaakt. Ze liet de band ervaren met het atelier waarin het belangeloos spel ontstaat. Dat bleek onder meer uit de keuze van het werk van de coryfeeën. Als de meest intrigerende artistieke persoonlijkheid komt in de catalogus John Rädecker (1885-1956) naar voren. Zijn expressionistische werken uit de jaren twintig als het befaamde Mannetje met vleugels en een weinig bekende Vrouwefiguur in kalkzandsteen getuigen van een grote verbeeldingskracht. De Vrouwefiguur staat in een z-vorm en draait het hoofd opzij waardoor het beeld aan alle kanten boeiend is. Zijn de vrouwenaakten van Rädecker over het algemeen lieflijk en erotisch, dit is vooral krachtig. In zijn naakten maakte hij de werkelijkheid van de lichaamsverhoudingen ondergeschikt aan de droom van zijn visioen. | |
SculptuurIn december werd het beeldenjaar 1994 in Nederland besloten met een internationale tentoonstelling in het Kröller-Müller-Museum in Otterlo waarvan de titel luidde ‘Heart of Darkness’. Op het moment dat dit artikel geschreven wordt is de catalogus nog niet beschikbaar. Wel is er in 1992 een nieuwe uitgave verschenen van de beeldencatalogus van dit museum dat de belangrijke twintigste-eeuwse beeldencollectie van Nederland bezit. Deze, SculptuurGa naar eindnoot(6), verschenen onder verantwoordelijkheid van Marianne Brouwer en Rieja Brouns, zal ik tot slot aandacht geven; Sculptuur bezit eenzelfde overzichtskarakter als de drie andere hier besproken edities. Sculptuur presenteert ongeveer driehonderd beeldhouwers van Marina Abramovic tot Gilberto Zorio. De textuele aandacht die iedere kunstenaar krijgt is erop gericht de essentie van het werk te karakteriseren, eventueel in haar evolutie. Invloeden en contacten worden vermeld als ze dat doel kunnen dienen. De teksten vertonen over het algemeen éénzelfde methodische opzet in tegenstelling tot de wel erg grote diversiteit van de teksten in Het grote gedicht. Ook hier een heldere, klassieke lay-out (van Otto Treumann) die de tekst dient en die variatie weet te verbinden aan eenheid. De literatuur is in een aparte afdeling ondergebracht. De oudere literatuuropgaven werden terecht van vroegere edities overgenomen maar de meer recente vertonen door oogkleppen veroorzaakte lacunes. Artikelen, verschenen in tijdschriften buiten het centrale circuit, werden veelal over het hoofd gezien, ook als ze het uitvoerigste artikel over de betreffende beeldhouwer waren en ook als er sculpturen uit het Kröller-Müller-Museum in geanalyseerd werden. Basisboeken zoals dat van Carel Blotkamp over Ad Dekkers en Lambert Tegenbosch over Charlotte van Pallandt werden niet als zodanig onderscheiden en evenmin bij de algemene literatuuropgave opgenomen. Het wemelt van inconsequenties. Van de ene auteur wordt een oeuvre-catalogus in een monografie wel opgenomen (Blotkamp), van de andere niet (o.m. Tegenbosch). Een schrijver van een artikel wordt soms vermeld, maar vaak ook niet. Enig systeem vermag ik er niet in te ontdekken. In één enkele literatuuropgave, een publikatie van mezelf in het Frans, trof ik tien fouten aan; alleen een wonder van vernuft zal het artikel kunnen opsporen. Ik hoop dat het Kröller-Müller-Museum in de achtste editie revanche neemt. José Boyens |
|