Piet-Hein Houben (o1931).
niet gekunsteld aandoet omdat het rijm niet ‘hard’ is en/of verdoezeld wordt door enjambement.
Inhoudelijk ligt Schilderslinnen in het verlengde van het vroegere werk van Houben. Ondanks de vrij grote intervallen tussen de publikatie van de bundels - Sirene verscheen in 1982, Silhouet in 1984 en Seizoenen in 1988 - vormt deze poëzie dan ook een vrij homogeen geheel. Er zijn de bekende motieven: de spiegel, de zee en het water (en het licht in het water), de kleur en de warmte, de gloed die in de kleur kan worden uitgedrukt, het horen en vooral het kijken. Er is ook, als centrale aanwezigheid (net als in de schilderijen), de fascinerende vrouwenfiguur van wie de gebaren en de welvingen in snel wegflitsende beelden worden opgenomen en vastgelegd.
De dichter thematiseert de kunstenaarsproblematiek van de schilder: zijn angst (cf. ‘Schrik’, p.11) het beeld dat hij heeft waargenomen niet op het doek te kunnen overbrengen, de ‘vonk’ niet te kunnen vatten. Vandaar ook de voorkeur voor ‘tentatieve’ nuancewoorden als rimpelingen, twinkelingen, tintelingen, spiegelingen, of het voorzichtig aftastende beschrijven van aanzetten, van wat ‘bespeurd’ wordt maar nog niet bekend is, of ook het weergeven van de ‘beroering’, het geraakt zijn door een beeld, zoals ‘Sculptuur’, waar van een olijfhouten beeld gezegd wordt dat het ‘vederlicht’ en ‘oneindig stil’ de hoge kamer binnenzweeft. Anders dan de vorige bundels van Houben wordt Schilderslinnen echter ook gekenmerkt door een zekere melancholie. In een aantal gedichten is sprake van een gemis, een verlangen van de kunstenaar - de schilder via het doek, de dichter via het gedicht over het schilderen - om een afwezige ‘jij’ tastbaar aanwezig te maken. Het in de herinnering zo scherp zichtbare beeld van de ‘jij’ en de verwachting van haar terugkeer lopen in elkaar over: wat in het geheugen wordt gezien, wordt geïnterpreteerd als teken van reële aanwezigheid. Het enigmatisch veralgemenende slotakkoord van de bundel, ‘Terug’:
Bij al wat aanspoelt zonder toebehoren
luistert de branding naar de stille stem
van zee die terugvlucht in de schelpen en
de kleinste nissen die van binnen horen.
mag dan ook wel als een metafoor worden geïnterpreteerd van de houding van de dichter/kunstenaar: hij buigt zich over zichzelf, in de stilte van zijn eigen wereld. Toch is Schilderslinnen niet een bundel over een gemis; naast gedichten over deze persoonlijke problematiek zijn er ook meer beschouwende en zelfs speelse gedichten, terwijl de belangstellingsfeer van de schilder-dichter zich ook nu weer manifesteert in ‘beschrijvingen’ van schilderijen (Hals, Rembrandt) en evocaties van stadsbeelden en landschappen in Italië (Rome, Venetië). Piet-Hein Houben tekent voor verfijnde, rijkelijk gevarieerde poëzie.
Anne Marie Musschoot
piet-hein houben, Schilderslinnen, Querido, Amsterdam, 1994, 48 p.