(Amsterdams) studentenleven, zijn worsteling met nihilisme en idealisme, met faalangst en dadendrang, is het onderwerp van Heldenjaren (alleen daardoor al een ironische titel, want in literatuurwetenschappelijke terminologie is hij een ‘antiheld’ bij uitstek). Onweerstaanbaar dringt zich Keve's De avonden in gedachten op: de inhoud, de stijl, de indeling in episoden, de aandacht voor het morbide, maar ook het vertelperspectief. De verteller beperkt zich meestentijds tot de observaties en gedachten van Herman, enkele keren krijgen Hermans tegenspelers die mogelijkheid. Herman komt daardoor dicht bij de lezer te staan; dat roept gevoelens van betrokkenheid, van sympathie op. Een enkele keer grijpt de verteller zelf in en levert ‘vaderlijk’ commentaar, zoals in de scène tussen Herman en de (geestelijke en materieel doorgebroken) kunstschilder Kor Korver, die bij de aanblik van het vervallen Gouverneurshuis in hun dorp zich daarin een droomatelier voorstelt. Herman vindt Kors opwinding overdreven, want waarom zou je in dit leven eigenlijk iets ondernemen, als toch alles met de tijd weer vervalt? Maar dan corrigeert de verteller: ‘Wat hij niet wist - omdat hij het nooit had ervaren - was dat er behalve de anonieme tijd, de tijd van anderen, ook een tijd bestond waar je vrijelijk over kon beschikken omdat hij van jezelf was, een autonome tijd waarin herinneringen bestaan en plannen en dromen, een continuüm dat ‘eeuwigheid’ genoemd zou kunnen worden en dat Kor met veel bombarie betitelde als ‘de ruimte van de verbeelding.’ Uit de roman wordt duidelijk, dat het verbeelding is - het verlangen zich iets anders voor te stellen -, die het leven nog enige zin kan geven.
Heldenjaren bestaat uit twee even grote delen, ‘Inbeeldingen’ en ‘Bevindingen’, die ieder weer in tien episoden zijn onderverdeeld. Het eerste deel eindigt op de laatste schooldag van een middelbare school in een stad aan een rivier; het tweede deel speelt zich af in Amsterdam. Het is een evenwichtige structuur om de psychische en fysieke verwarring van de jonge Herman Visch te verbeelden.
Herman Visch is een éénling: de eerste episode vermeldt de emigratie van zijn ouders en zuster naar Canada. Herman blijft achter, krijgt onderdak bij de familie van zijn volledig oversexed boezemvriendje Henkie Eenhoorn. Nomen est omen: Henkie denkt maar aan één ding: sex met meisjes. Aanvankelijk wonen de
P.F. Thomése (o1958) - Foto Frans Schellekens.
jongens bij de familie, maar Henkie wordt zo onmogelijk dat ze hun intrek nemen in een oud pakhuis van de familie, een vervuilde stinkende troep. Maar hun verblijf daar levert hilarische taferelen op, vooral
in sexualibus. Henkie weet van alles, Herman van niets. Henkie fantaseert, Herman herinnert zich slechts zijn vriendinnetje Ida Korver, zuster van de wereldbestormende schilder Kor Korver, met wie hij nooit iets gehad had. Immers, hij weet nog hoe zij beiden de trap naar haar kamer opliepen: ‘Hij probeerde niet te kijken naar dat achterwerk dat er boven zijn hoofd op zo'n droevige wijze niet in slaagde meer dan een achterwerk te worden, comfortabel om op te zitten en stevig genoeg voor een gezonde stoelgang, al met al dus geschikt voor eigen gebruik.’ Ironie, - maar welk een droefenis voor onze Herman. Het enige personage dat hem in deze periode fascineert en inspireert is de jongen Schut: een immer zwijgende klasgenoot wiens vader overleden is. Schut wijst de wereld volkomen af. Herman denkt in hem een geestverwant te herkennen. Ook nu weer grijpt de verteller in met een begripvol maar vooral toelichtend commentaar: ‘Wat Herman niet wist, was dat Schut anders was, zo anders dat het hem nooit zou lukken hem te begrijpen. Hij kon hem proberen te volgen, maar Schut zou altijd verder gaan dan hij kon komen. Voor Herman was de afzondering een zich bewaren, zich let-