Noblesse oblige
Enkele jaren geleden schreef ik voor een handboek een studieus artikel over August Willemsens oeuvre. Dat was weliswaar aangenaam werk (Willemsen-(her)lezen is een genoegen), maar soms ook wat overbodig. Willemsen schittert als vertaler, schrijver van egodocumenten en als essayist. Het probleem is dat hij zijn eigen exegeet is, waarmee ik bedoel dat hij essayerend heeft geschreven over zijn kunstopvatting de receptie van zijn vertaalwerk, en de ontwikkeling van zijn literaire smaak. Met name het verhelderende essay ‘Onontkoombaarheid’ over zijn literatuuropvatting, afgedrukt in het literaire tijdschrift Raster, trof mij toen als iets waar weinig aan toe te voegen is. Gelukkig (én terecht) is ‘Onontkoombaarheid’ nu in Willemsens tweede essaybundel Het hoge woord opgenomen.
Natuurlijk is niets zo vervelend als schrijvers die ongevraagd ‘de diepere bedoeling’ van hun werk uitleggen. Hopelijk wekt het bovenstaande niet de indruk dat Willemsen zich aan dergelijk gedrag schuldig maakt, want die suggestie is onjuist. Dat Willemsen de lezer regelmatig deelgenoot maakt van zijn autoreflectie, vloeit namelijk uit zijn literatuuropvatting voort. Literatuur die de werkelijkheid zo dicht en zo betrouwbaar mogelijk benadert, heeft zijn voorkeur. Verhaalstof ontleent hij daarom aan de werkelijkheid (zijn eigen leven) in plaats van aan de verbeelding - ‘als redelijke waarborg voor een beetje waarheid’. Literatuur neemt in Willemsens bestaan nadrukkelijk de belangrijkste plaats in en - noblesse oblige - zijn schrijverij en de eisen die hij daaraan stelt zijn dan ook bepaald niet vrijblijvend. In zijn autobiografische, verhalende proza gaat het hem bij het weergeven van het beschrevene om authenticiteit, intellectuele oprechtheid. Schaamte om het persoonlijke prijs te geven, acht hij niet opportuun. Ook Willemsens essays uit De taal als bril (1987) zijn persoonlijk, bovendien non-conformistisch en vaak polemisch. Maar in vergelijking met Het hoge woord zijn ze toch vooral academisch van toon en informatief, bedoeld om hier onbekende schrijvers te introduceren. Inmiddels, en dat is duidelijk Willemsens (grote) verdienste, hoeven belangrijke schrijvers en dichters als Trevisan, Rosa, Machado de Assis, Pessoa en Drummond de Andrade door zijn vertalingen bij het Nederlandstalige publiek geen onbekenden meer te zijn. Willemsens zelfgestelde
A. Willemsen (o1936).
opdracht lijkt mij dus vervuld en vooral daarom zal de meer persoonlijke essayistiek in
Het hoge woord wel de boventoon voeren; niet voor niets luidt de ondertitel
Beschouwingen en boutades.
Had De taal als bril nog drie rubrieken - over vertalen, Pessoa en over de Braziliaanse literatuur -, nu zijn het er maar liefst vijf. Willemsen laat zich daarin kennen als pleitbezorger en overtuigd bewoner van de omstreden Bijlmer, als Pessoa-specialist, als recensent van Portugese en Latijns-Amerikaanse literatuur, als vertaler, en als essayist over algemenere onderwerpen. Alles even gedreven en overtuigend - voor de duur van het lezen was zelfs de bekoring van de Bijlmer voelbaar-, maar die wat meer algemene (niet minder persoonlijke!) rubriek ‘Taal en teken’ maakte de grootste indruk. Het zal er mee te maken hebben dat Willemsen in die stukken minder duidelijk stokpaardjes berijdt, een bredere armslag heeft en daardoor verrassender is. De aangesneden onderwerpen zijn in ieder geval uiterst divers: van het recht op ongeloof, de ontroering bij een Galicisch liedje, de lectuur als achttienjarige van Dantes Divina Commedia, de verkeerde uitspraak en naamsverbastering door sportverslaggevers, tot een verhaal over het stotteren - in het titelessay ‘Het hoge woord’. ‘Ik had puisten en ik stotterde. Ik was één meter vijfennegentig lang, mager, verlegen, had bolle ogen en een klein hoofd. Meisjes moesten mij wel lelijk vinden. Liefde en geluk, zoveel stond vast, waren voor mij niet weggelegd.’ Hoe therapeutisch dit ironischanalystische verhaal over Willemsens handicap ook mag lijken, het is méér dan een unieke ziektegetuigenis van binnenuit. Net als De taal als bril is Het hoge woord een nogal programmati-