Ons Erfdeel. Jaargang 38
(1995)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 114]
| |
terend, Onbepaald vertraagd (1979) dat ik het prachtig en De eeuwige stad (1982) dat ik het maar matig vond. De geestigheid die nodig is om over het geheel genomen zo voortreffelijk te kunnen schrijven werd gearticuleerd in de touchante verhaaltjes die Matsier, éénmaal vader geworden, in vijf jaar bijeensprokkelde. Ze voegden zich in 1985 binnen zijn kleine oeuvre als het boekje Een gebreid echtpaartje. Dat oeuvre is uit het oogpunt van de literatuurgeschiedenis interessant. Matsier geldt immers als een der echte Revisor-auteurs, wier credo door Carel Peeters is samengebald in die zin: ‘Het Revisor-verhaal is een verhaal waarin de werkelijkheid niet als vanzelfsprekend wordt opgevat’. Ik heb meermalen geschreven, onder meer naar aanleiding van het werk van Matsier, Donkers en Peereboom, dat deze definitie weinig exclusief is. Bij die laatste twee auteurs, die nooit met het zogenaamde Revisor-proza in verband worden gebracht, is de werkelijkheid evenmin een kwestie van-in-en-uit-we-zien-wel. En bij Brouwers niet en Biesheuvel niet en zelfs 't Hart niet, vaak beschouwd als de tegenpool van de Revisor-auteurs, wat, ook al heeft hij zulk een oordeel zelf uitgelokt door zijn diskwalificatie van Revisor-auteurs als kroonluchters die niet kunnen branden, niet waargemaakt kan worden. Heel het werk van Matsier, en zijn recent verschenen boek Gesloten huis in hoge mate, laat zien hoezeer zowel de uitspraak van Peeters als die van 't Hart slagen in de lucht zijn. Die tegenstelling tussen het academisme van het anekdotisme is van beide kanten nogal opgeklopt en meer dan een voetnoot in de literatuurgeschiedenis zal zij niet zijn. Van de vroegere verhalen uit Oud-Zuid en vooral Onbepaald vertraagd kon al gezegd worden dat zelfs op de meest alledaagse gebeurtenissen valt te reflecteren op een wijze, en dan bedoel ik vooral naar gedachtengang en woordkeus, die bijzonder inspirerend is. Neem zoiets simpels als het contact tussen de redacteur van een uitgeverij en een der schrijvers uit het fonds. Dat wordt in Matsiers optiek, zoals vastgelegd in ‘De Minnemavariaties’, een fascinerende registratie van een vermijding van contact. Ordening van de chaos, dat was bijvoorbeeld in ‘Scheltema Oosterse Kunst’ uit de eerste bundel een belangrijk thema, en wie de laatste tijd Matsier volgt in zijn vermakelijke ordescheppende columns op de achterzijde van NRC-Handelsblad, constateert dat ook die Minnemavariaties al knap autobiografisch waren. Men ziet hem bezig, zeker van een te veel - aan boeken, paperassen, kranten -, dubbend over de wijze van eliminering, die altijd neerkomt op verplaatsing. Orde scheppen is ook het beginthema in Matsiers nieuw boek, het dikste dat hij schreef, ja zelfs aangekondigd als een roman. Dat staat althans op het omslag. Maar binnenin, op de titelpagina vinden we een ondertitel die meer in overeenstemming lijkt met de inhoud van dit bijzonder leesbare boek: ‘zelfportret met ouders’. En daarmee is het beginthema uitgebreid met dat van de verloren jeugd, van rouw om de gestorven ouders, en van het besef dat alles voorbijgaat. De schrijver introduceert zijn schriftuur met een prangende vraag van Nietzsche: ‘Welches Kind hätte nicht Grund über seine Eltern zu weinen?’ Die retorische vraag is voor meerdere uitleg vatbaar. Men kan haar associëren met verdriet om verlies, maar ook met afkeer, ergernis en stampvoetend boos zijn. Hier is het vooral verdriet, weemoed om een definitief afscheid en de droefmakende zekerheid: nu ben ik zelf aan de beurt. Dit uitgeproken autobiografische geschrift heet Gesloten huis. De aanleiding tot het schrijven ervan was het sterven van Matsiers moeder en het leeghalen van haar woning. Zo'n gegeven is breekbaar porcelein in de handen van mindere auteurs. Zij glijden al gauw weg in het moeras van de weemoed, waar de kitsch op de loer ligt. Matsier niet. Zijn verlangen tot ordening van de chaos komt van binnen uit en het regelt ook hier de loop der dingen en de gang in het geschrift. Typerend voor zijn houding als schrijver is de opening: ‘Soms overkomt het je dat je opstaat uit je stoel - met één of ander doel: je wilde iets opzoeken, je moest wat halen, je ging koffie zetten - en opeens weet je niet meer waar het om begonnen was. Je staat ergens, zomaar, halverwege de trap, midden op de gang, met je hand aan de kruk van de deur. En je vraagt je af: jij hier?’ De ervaring is bekend aan ieder die een dagje ouder wordt of anderszins aan concentratieverlies lijdt, maar de verwoording, daar gaat het om, en om de attitude die voor het herstel zorgt. Vanuit het verlangen naar bewustwording is dit boek geschreven. De moeder is gestorven, het huis moet gesloten worden. Met zus en broer is dat gedaan, de makelaar heeft de sleutels, en nu reiken de dingen de herinneringen | |
[pagina 115]
| |
Nicolaas Matsier (o1949) - Foto Chris van Houts.
aan. Tassen en koffers vol. Van Den Haag naar Krommenie, waar de belangrijkste gebeurtenissen blijken te hebben plaats gehad. Er is een doorlopende wisselwerking van het verleden met het heden. Ouderschap zoals het door het kind ervaren werd, vertaalt zich nu in herkenning en de vraag wat het eigen ouderschap voorstelt. Het resultaat van al die excercities in de geest is ‘nagekomen begrip’. Daarmee is Gesloten huis allereerst een mild en warm boek, terwijl de zelfspot ieder spoor van sentimentaliteit buiten de deur houdt. Opeens dringt zich, nu Matsier meer van zijn eigen gereformeerde verleden in Krommenie prijsgeeft en zo nadrukkelijk nadenkt over de fysiek en het gedrag van zijn ouders, de vergelijking op met, jawel, Maarten 't Hart. Hij is even ingetogen als deze, weet zichzelf ‘een bange ongelovige’ geworden, ‘die er nog jaren over zou doen, vele beschaamde jaren, om zich af te melden bij degenen die hem hadden willen opvoeden tot gelovige’ (p. 63). Tegenover zijn moeder met name, die hem er zo graag bij had willen houden, lukt het hem maar niet te zeggen wat hij zeggen moet. En nog kiest de schrijver opeens schroomvallig de ‘hij-vorm’ wanneer hij ons het tafereel voorhoudt van een moeder die op zijn getuigenis ‘Ik ga niet meer mee’ ‘zich huilend, in bontjas, op het echtelijk bed legde’ (p. 66). De associatietechniek van Matsier doet sterk denken aan de readymades van de Zwitserse kunstenaar Daniel Spoerrie, wiens creativiteit zich hechtte aan de allergewoonste dingen, zoals een tafel waarvan iemand tijdens de maaltijd of tijdens zijn schrijven is opgestaan. Prachtige taferelen, die hij niet alleen als driedimensionele kunstwerken in de kunstzalen heeft hangen, maar naar aanleiding waarvan hij ook - bijvoorbeeld in één der eerste afleveringen van Randstad - boeiend wist te vertellen. En dat is vanzelfsprekend eigenlijk: elk voorwerp heeft zijn verhaal. Bij Matsier gaat het om al die zaken die hem aan vooral zijn moeder herinneren: de tuin waarin zij het onkruid wiedde en hij haar als jongen bespiedde, de verjaardagskalender met haar handschrift, haar lectuur, een cursus die ze gevolgd had, haar stopmandje met een schat aan herinneringen, haar fotografeerhobby. Gaandeweg in zijn speutocht naar het verleden komt de schrijver ook zichzelf tegen. Eerst heel goedmoedig, in de kleuren van de jaren vijftig en zestig, met de betrekkelijke armoede van gaten in je kousen die gestopt werden, terlenka broeken, en vooral, in de vroegste tijd; de restjeswollen trui. Later (vanaf p. 156) krijgt de speurtocht een schrijnend karakter. Dan blijkt onverwerkte rouw om een gestorven broer en zus bij hem een deur te hebben dichtgeslagen en is hij zelf een gesloten huis geworden waarbinnen hij zich als in gekte terugtrok. Drieëndertig jaar is hij dan en het is de impuls om ná zijn moeders huis nu ook zijn eigen inventaris te schonen die hem, dertien jaar na de gekte, brengt tot het opmaken van de balans. Wat als een spontane reeks herinneringen begon eindigt met een gericht onderzoek naar de oorzaak van eigen gekte en zo maakt Matsier op treffende wijze duidelijk waar zijn drang tot ordenen en, laten we het maar zeggen, zijn academisme, zijn Revisor-houding, vandaan is gekomen. Dat komt er nog bij. Gesloten huis is een naar toon en opzet in wezen bescheiden boek, dat tot nadenken stemt over het eigen bestaan en tegelijkertijd, waar de schrijver met zoveel plezier en kunde de Nederlandse taal hanteert, veel leesgenoegen oplevert. Wam de Moor nicolaas matsier, Gesloten huis, Querido, Amsterdam, 1994, 264 p. |
|