Dood aan de familie
Zo'n vijftig jaar geleden is Nederlands Oost-Indië tot Indonesië geworden. Dekolonisatie gaat van au, waar ook ter wereld. Ook deze dus, en voor de verwerking van de pijn is de incubatietijd nog niet voorbij. Maar in de literatuur begint wat tot nu tot onbekend en onuitgesproken bleef stap voor stap aan de orde te komen, in romans en verhalen.
Een specifieke groep die door de geschiedenis in de tang is genomen, wordt gevormd door de Nederlanders die in Indië woonden en werkten, vaak als nazaten van vele generaties. Indië was ‘hun land’, dat ze ten gevolge van de dekolonisatie gedwongen waren te verlaten. Repatrianten werden ze genoemd, die ‘terug’ gingen. Maar ze gingen niet terug, ze gingen als displaced persons naar ‘een nieuw land’. Zo drukt Adriaan van Dis het ook uit in zijn roman Indische duinen, waarin de thematiek van deze onbegrepen ontheemden een belangrijke plaats heeft. Van Dis beschrijft hoe een familie terugkeert en een woonplaats vindt in een Nederlands kustplaatsje, waar deze mensen tussen de duinen enerzijds hun heimwee naar Indië levend houden en anderzijds moeten proberen een nieuw leven te beginnen in een omgeving waar voor de verhalen over het Indische verleden geen aandacht en begrip bestaat. Op deze fundamentele problematiek enten zich nieuwe drama's. De vader van de verteller is een in Indië gewortelde Nederlander. Zijn familie was ‘pur sang’ gebleven. Zes generaties lang in Indië. Hijzelf was er militair geweest, ‘een Kniller’, niet zo'n hoge en er geworden tot een ‘verwend koloniaal kreng’. Maar zijn verblijf in het Jappenkamp, gevoegd bij zijn gedwongen ‘repatriëring’ had de man tot een vernederde gemaakt. Zijn positie in Nederland maakt het nog erger: hij kan er in het gezin nog wel zijn rol van alleenheersende vader voortzetten, maar maatschappelijk gezien is hij een onnut wezen, ziek en zonder werk, levend van een uitkering. Dat is het drama, de existentiële rampspoed, van de vader. En dan is er het drama van de zoon, de ikverteller in de roman. Voor hem is Indië niets anders dan de plek waar hij is geconcipieerd, hetgeen de lezer verneemt door een boutade: ‘Hij (de vader) heeft mij vlak voor
zijn vertrek naar Holland verwekt, in Palembang, waar honderden repatrianten op verscheping wachten. Je doet wat om de tijd te doden.’ Deze jongen wordt in Nederland geboren, groeit daar op, maar omringd door veel Indië, het eten, de objecten, drie halfzusjes met bruine huid, het accent (‘woorden die als kroepoek in de olie spatten’), herinneringen, nostalgie, en vooral: de frustraties en de effecten daarvan. Moeder vindt een vluchtplaats in esoterische regionen, astrologie, numerologie, maar vader tracht een revanche op zijn levenslot te beleven door de zee van tijd waarover hij beschikt te besteden aan zijn zoon. Die moeten worden gehard, ook al omdat hij, ingebed in een gezin met veel vrouwen, wel eens te vrouwelijk kon worden. Zo wordt de vader coach bij absurde fysieke oefening van de zoon en vooral: meermalen legt hij de lat over hem. De zoon boet voor het lot van de vader.
Doordat de zoon de ik-verteller in het boek is en zich opstelt als hoofdpersoon, verdringt de tweede-generatie-problematiek die van de eerste generatie. Dat is legitiem, maar het valt toch ook te betreuren.
De interessante thematiek van de uit het paradijs verjaagden raakt namelijk op het tweede plan achter een thematiek die in de Nederlandse literatuur tot het einde der tijden schijnt te zullen prolifereren, de ongelukkige jeugd en de ontworsteling aan de familie. Dood aan de familie heet het eerste hoofdstuk van Indische duinen en naar eigen zeggen heeft de auteur er een tijdlang over nagedacht dit als titel voor het gehele boek te kiezen. Misschien zou het zo gek niet geweest zijn als hij die titel had aangehouden. De titel Indische duinen is mooier, maar belooft eigenlijk te veel, omdat de tragiek van de bannelingen aan de Noordzee ondergesneeuwd is geraakt onder de psyhoterapeutische exercitie van het van-zich-afschrijven. Daar komt iets bij dat treurig stemt. Van Dis is een mooischrijver; hij kan het krullentrekken niet laten. Wordt er gestorven, dan komt dat aldus op papier: ‘Ada sterft met open ogen. Ze zag iets wat wij niet zagen en wij zagen onszelf