Ons Erfdeel. Jaargang 38
(1995)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
De windstilte van post-apartheid
| |
[pagina 46]
| |
Koos Prinsloo (1957-1994).
die momenteel het universitaire debat betreffende de literatuur kenmerkt, en de daarmee gepaard gaande veroordeling van de mythische ‘blanke mannelijke schrijver’. Het recente overlijden van de schrijver van korte verhalen Koos Prinsloo aan aids heeft een soort gejuich teweeggebracht onder letterkundigen en professoren: dit was nu een schrijver, helaas blank en Afrikaanstalig, maar goddank ‘gay’ en overleden aan aids. Prinsloo's meestal biografische verhalen, waarin de angst van de jongeman in een zogenaamd arbeidersmilieu onder een hardvochtige vader wordt verbeeld, kan vanuit bepaalde (sociologische, psychologische) oogpunten dan wel interessant zijn, maar om deze schrijver te presenteren als een van de hele groten van alle tijden, zegt meer over het gebrek aan enige doordachte kritiek in dit land, dan dat dit een accurate typering van Prinsloo's literaire kwaliteiten zou zijn. Zoals ik elders reeds sarcastisch te kennen heb gegeven, vertegenwoordigt het decennium en de indeling in decennia de ‘ontogenese van de Afrikaanse hermeneutiek’. Daarom worden Koos Prinsloo, André Letoit (of Koos Kombuis, zoals hij thans als popzanger bekend staat), Etienne van Heerden, Lettie Viljoen, Johan van Wyk, M.C. Botha, Johan Lodewyk Marais, Johann D. de Lange, et al. beschouwd als ‘Tachtigers’, omdat zij in de jaren tachtig begonnen met publiceren. En dat terwijl zij toch bepaald ver van Willem Kloos en Herman Gorter verwijderd zijn. De absurditeit van ‘decennialisering’ treedt nu meer dan ooit op de voorgrond met het nieuwe tijdvak dat | |
[pagina 47]
| |
ons in Zuid-Afrika in een toestand van ‘post-’ heeft gebracht en dat nu bezig is om de voorgaande categorieën die elkaar met bureaucratische regelmaat vanuit leerstoelen en onderzoeksinstellingen opvolgden, te doen verkruimelen. Met alle voorbehouden die een dergelijk ‘Jaar Eén’ in Zuid-Afrika met zich meebrengt, wil ik toch proberen om vanuit een meer kritisch perspectief de teksten van de afgelopen tien, vijftien jaar te typeren, en te proberen een onderscheid te maken tussen wat als doodlopende straten onder het apartheidsregime kan worden beschouwd, en dat wat kan duiden op vitale elementen van waaruit de Afrikaanse literatuur misschien kan hopen om enkele van zijn bescheiden hoogtepunten te evenaren - zoals bijvoorbeeld de romans van Etienne Leroux. Liever dan van decennia te spreken, zou ik twee categorieën willen aanwenden, die zijn ontleend aan Nietzsche, namelijk ‘om te vergeten’ en ‘om te onthouden’. En dit slaat niet alleen op het vallen van de dobbelsteen in de Eeuwige Wederkeer, dat ons in een verrassende situatie bracht die niemand kon voorspellen, maar ook op wat onder een politiek-correcte ideologie niet langer wordt geduld, namelijk om te oordelen. | |
Om te vergetenIn 1976 verscheen een bundel korte verhalen van een zekere J.C. Steyn, een taalkundige die in de pers ook met enige regelmaat politieke commentaren leverde, met als titel Op pad na die grens.Ga naar eindnoot(1) De verhalen nemen het etnische bewustzijn van Zuid-Afrika onder de loep en staan impliciet kritisch tegenover het racisme, maar vormen tegelijkertijd een pleidooi voor sympathie tegenover de traditionele Afrikaner van het platteland, met zijn clichés en zijn stereotype benamingen voor zwarten. Ook de grensoorlog tussen het toenmalige Zuidafrikaanse leger en de guerilla-strijders van de South West African People's Organisation (SWAPO, thans aan het bewind in Namibië) komt ter sprake in het titelverhaal ‘Op pad na die grens’. Aan het begin van de jaren tachtig ontstaat er zo een literaire categorie in het Afrikaans die aanvankelijk als dé belangrijkste stroming onder een nieuwe generatie prozaschrijvers wordt gerekend: grensliteratuur. Behalve Steyn, worden de volgende auteurs als ‘grensschrijvers’ beschouwd: Etienne van HeerdenGa naar eindnoot(2), Louis KrügerGa naar eindnoot(3), Koos PrinslooGa naar eindnoot(4) en Alexander Strachan.Ga naar eindnoot(5) De problematiek in de grensliteratuur is die van jonge blanke dienstplichtigen, die met hun geweten in tweestrijd zijn over de militaire dienstplicht en over de grensoorlog, en die tegelijkertijd worden blootgesteld aan een wereld zonder zekerheden, waar redeloos geweld, vernietiging en doodslag hoogtij vieren. Prinsloo's klaarblijkelijke blootstelling aan homofiele pornografie in een hotelkamer in New York heeft in Slagplaas geleid tot het verhaal ‘PCP’, | |
[pagina 48]
| |
Marita van der Vyver (o1958).
waarin sodomie en fellatio tussen mannen op een zakelijke, filmische wijze worden weergegeven. Ook in de poëzie is homoseksualiteit in het meer recente verleden gepromoveerd tot een thema, onder andere in de gedichten van Johann D. de Lange en Joan Hambidge. Hambidge, die hoogleraar is aan de Universiteit van Kaapstad, heeft na HartskrifGa naar eindnoot(6) een stortvloed van dichtbundels gepubliceerd waarin dezelfde ingekeerde, oppervlakkige thema's rond Hollywood-persoonlijkheden, toeristische indrukken, quasi-intellectueel vertoon en dergelijke, elkaar ononderbroken opvolgen. Hambidge is, evenals enkele andere tijdgenoten zoals C.P. LeachGa naar eindnoot(7), Johann D. de LangeGa naar eindnoot(8) en Theunis EngelbrechtGa naar eindnoot(9), een voorbeeld van het ‘gemakkelijk-om-tepubliceren-syndroom’ in het Afrikaans. Ook de buitensporige academisering van de Afrikaanse poëzie, die als het ware wordt geschreven omwille van de analyse door studenten aan de universiteit, heeft geleid tot een soort recept waardoor iemand een titel kiest zoals, zeg maar, ‘Motorolie op mijn overall’. Daarna schrijf je dertig gedichten, één over de dood van een Grand Prix-coureur en met eenieders doodsangst als thema, een ander over de bevlekking van een mythische maagd (de olie op de overall), enzovoort. Zolang uitgevers en universitaire letterkundigen maar een centraal thema in een dichtbundel herkennen, werd die bundel in het recente verleden in het Afrikaans ipso facto als een meesterstuk erkend. Zelfs de poëzie van Breyten | |
[pagina 49]
| |
Etienne van Heerden (o1954).
Breytenbach, die in zijn vroege jaren door een zekere vindingrijkheid en naïviteit jegens de conventies van de Afrikaanse kritiek werd gekenmerkt, heeft zich in het recente verleden veel dichter bij deze receptmatigheid bewogen. Met de Amerikaanse campus en de specifiek dogmatische feministen zoals Angela Dworkin, die ter plaatse invloed uitoefenen, wordt tegenwoordig in het Afrikaans ook van ‘vrouwenliteratuur’ gesproken, al kan dit een behoorlijk divers aantal geschriften omvatten. Lettie Viljoen (nom de plume van Ingrid Scholtz) heeft met de novelle Klaaglied vir Koos een bepaald ironisch gebruik van het woord ‘mannelijk’ ingeluid, Ek wag vir jou. 'n Gevoeligheid in die onderlyf. Verhoogde opgewondenheid. Pynlike afwagting. Alles druk onder toe. | |
[pagina 50]
| |
mannelijke macht; de buik die hem omringt zacht en sterk. Jij en jouw vrienden, de Afrikaner mannen van het dorp, achten jullie de thema's van een brede samenhangende aard dan niet? En ik als een dier dat in enge gangetjes ondergronds gaat, een eng, persoonlijk geparticulariseerd thema? Wat zijn trouwens steeds de hoofdthema's: een dromende verbondenheid met de lotsbestemming van het land?]een ironisch gebruik dat later ook in het meer populaire Griet skryf 'n sprokieGa naar eindnoot(11) door Marita van der Vyver tot zijn recht kwam. Terwijl de teksten van Lettie Viljoen ook de onvermijdelijke maatschappelijke kwesties behandelen, zoals bijvoorbeeld voorgesteld door de randfiguren in ErfGa naar eindnoot(12) is Van der Vyver meer ingesteld op de problematiek van de moderne huisvrouw of werkende vrouw die een seksuele en sociale rol moet spelen. Een Engelstalige krant in Johannesburg verwees neerbuigend naar de Engelse vertaling van Griet als ‘Boeremeisie discovers sex and the condom’. In weerwil van zijn typische jingoïsme somt die kreet misschien toch wel de angstvallige parvenu-achtigheid op van het Afrikaans feminisme, dat ergens tussen Angela Dworkin en Erica Jong poogt een nieuw ontdekte Amerikaanse wereldwijsheid te verlenen aan geijkte plaatselijke gewoontes. Eveneens feministisch georiënteerd zijn de geschriften van Emma Huismans, waarin zij onder meer in Requiem op ys een analyse geeft van een liefdesrelatie tussen twee vrouwen tegen de achtergrond van een reis door Noorwegen.Ga naar eindnoot(13) Dit is nogal een koerswijziging na het gepassioneerde engagé-proza van haar Berigte van Weerstand.Ga naar eindnoot(14) De behoefte aan geëngageerde literatuur werd op een gegeven moment tijdens de jaren tachtig trouwens zo sterk, dat zelfs diegenen van wie dit aanvankelijk nauwelijks verwacht kon worden, plotseling met revolutionaire geschriften voor de dag kwamen. Een voorbeeld daarvan is Jeanette Ferreira met haar novelle Sitate rondom 'n rewolusieGa naar eindnoot(15), waarin de bekende thema's van opstand, ondergrondse politiek en de campus waar de docent of de student werkzaam is, worden vermengd. (De campus-centrische aard van de hedendaagse literatuur herinnert steeds weer aan de uitspraak die Breytenbach reeds in 1973 deed: ‘Voor wie schrijven we onze verwrongen, pretentieuze, nouveau riche-werken, behalve voor een paar vrienden aan een universiteit die dit werk door het voor te schrijven bestaansrecht verlenen?Ga naar eindnoot(16)) Minder campus-achtig, maar even moralistisch, is de lijvige maar oppervlakkige roman Casspirs en Campari's van Etienne van Heerden, die de repressieve decadentie van het P.W. Botha-tijdperk wil verbeelden via de ervaringen van Erwin, een copywriter bij een Kaaps reclamebureau.Ga naar eindnoot(17) Van Heerden noemt dit een ‘historiese entertainment’, en de juxtapositie in de titel - een ‘Casspir’ is immers een soort pantservoertuig dat door de politie | |
[pagina 51]
| |
John Miles (o1938).
gebruikt werd om onlusten in de zwarte woonbuurten te onderderukken, en ‘Campari’ is een Italiaans cocktail - wordt over meer dan zeshonderd bladzijden uitgesmeerd. Die titel staat model voor het dilemma van de schrijver, die opgaat in een soort yuppie-bestaan met snelle motoren en vlotte meiden - de gerieflijke quasi-Californische zorgeloosheid van het blanke Zuid-Afrika - dat verzoend moet worden met de sinistere acties van het apartheidsbestel. Uiteindelijk dwingt dit hem tot een morele keuze wanneer het reclamebureau de opdracht krijgt om het mediabeleid van de staatspresident te verbeteren. Hoewel de roman slechts vier jaar geleden verschenen is, maakt hij terugkijkend een ontzettend gedateerde indruk; meer dan wat ook illustreert dit de beperkingen van de oppervlakkige moralisering en de banale Zeitgeist-beheptheid van de hedendaagse Afrikaanse schrijver. Uiteindelijk gaat literatuur ook om ideeën of inzichten, en dit is nu juist waaraan op het moment het grootste gebrek heerst. Een oudere schrijver die, omwille van een geëngageerde deontologie, eveneens op het allerlaatste moment van de ondergang van het oude Zuid-Afrika de quasi-existentialistische thema's van zijn eerdere werk overboord zette, is John Miles. In zijn meest recente werk, Kroniek uit die doofpot, wordt afscheid genomen van de speelsheid van Blaaskans of Donderdag of Woensdag in een somber, documentair verhaal over de moord op een zwarte politieman, ogenschijnlijk gepleegd door zijn blanke collega's.Ga naar eindnoot(18) In zijn veroordeling van de wandaden van de blanke politie, steunt Miles sterk op bepaalde | |
[pagina 52]
| |
westerse ethische beginselen. Het feit dat juist die beginselen bijna dagelijks ook in het Nieuwe Zuid-Afrika worden veronachtzaamd, kan hem blijkbaar weinig schelen. Eens te meer krijgt men de indruk dat de Afrikaner schrijver kiest voor de luchthartige uitweg uit de morele paradoxen die hem omgeven: het blijft bij veroordeling of ‘aan de kaak stellen’, zonder dat enige gevoeligheid wordt getoond tegenover de tragische en welhaast mysterieuze aard van institutionele moorden en soortgelijke vergrijpen. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de beste Europese werken met het Nazisme als thema. (In dit verband zou Miles de brieven van Etty Hillesum moeten lezen.Ga naar eindnoot(19) Die openbaren ondanks de jeugd van de schrijfster zoveel ruimhartigheid en literaire finesse, dat haar weergave van het Joodse lijden tijdens de Tweede Wereldoorlog alle moralisme overstijgt, en laten de lezer achter met het kwellende besef van de broosheid van beschaving en maatschappelijke regelgeving.) Miles stond aanvankelijk, tijdens de jaren zeventig, bekend als een schrijver die geweld als thema nam, vooral in de roman Okker bestel twee toebroodjies.Ga naar eindnoot(20) Een andere schrijver die zich overwegend met geweld binnen een Zuidafrikaanse context bezighoudt, is P.J. Haasbroek. Vooral de korte verhalen uit de bundel RoofvisGa naar eindnoot(21) zouden het voorspel vormen tot zijn literaire activiteit, die is toegespitst op een kale blik op het soort gebeurtenissen zoals die onlangs plaatsvonden in Rwanda. Het perspectief op de redeloosheid van het Afrikaanse geweld, waar onderwijzers en kinderen zomaar worden uitgemoord, zoals in het verhaal ‘Aardrijkskundeles’ Die generaal lig sy wapen en vuur 'n kort, blaffende sarsie sodat meneer Enias Mukunga op die hardgespeelde grond val en met sy voete lustig skop in die grond van sy aardrykskundelesse.Ga naar eindnoot(22)heeft tot dusver geen bijval gevonden binnen de universitaire gelederen, waar de reeds genoemde politieke correctheid een meer kritische benadering van Afrika uitsluit. Met als gevolg dat Haasbroek tegenwoordig nauwelijks op zijn waarde geschat wordt. Niettemin blijft geweld, waarschijnlijk door de alledaagse werkelijkheid in Zuid-Afrika, op de voorgrond. En zelfs binnen de jongere ‘vrouwenliteratuur’ zoals die in navolging van Van der Vyver en Huismans door Riana Scheepers wordt bedrevenGa naar eindnoot(23), vinden we een fascinatie met geweld en gruweldaden. | |
[pagina 53]
| |
Etienne Leroux (1922-1990).
| |
Om te onthoudenMisschien zal de Afrikaanse literatuur zoals wij die nu kennen in het Nieuwe Zuid-Afrika vergeten raken, om een verscheidenheid aan redenen. In elk geval horen de meeste teksten die hierboven werden genoemd tot de categorie ‘om te vergeten’. Nu is het evenwel zo dat de activiteit van het vergeten een zeker verlies van identiteit impliceert, dat op zijn beurt weer leidt tot een proces van anamnese wanneer dingen opnieuw en als nieuw worden onthouden.Ga naar eindnoot(24) In een veranderde context kan de Afrikaanse literatuur nu worden onthouden, niet als een koloniale verzameling moralismen, maar als de andere tekst die ontkomt aan de stereotypen van ‘Afrika’ en ‘Europa/het Westen’. In dit verband is de afgelopen jaren veel gezegd over het concept van ‘postmodernisme’, dat dan van toepassing zou zijn op onder andere het werk van Koos Prinsloo, André le RouxGa naar eindnoot(25), Wessel PretoriusGa naar eindnoot(26) en André LetoitGa naar eindnoot(27). Mijns inziens is er, zoals in het Afrikaans zo vaak het geval is, niet voldoende aandacht gegeven aan de subtiliteit van een begrip als postmodernisme. Niettemin kan door een proces van anamnese een tamelijk bonte verzameling van teksten, met ietwat gemengde vormen, in heroverweging worden genomen, om uiteindelijk het beginpunt te vormen voor een ‘Nieuwe Afrikaanse Literatuur’. Het werk van Etienne Leroux lijkt in dit opzicht meer en meer om te onthouden. Vanaf de fijngeschakeerde wereldsheid en het mythologische spel | |
[pagina 54]
| |
van Sewe dae by die Silbersteins tot bij het hilarisch satirische Magersfontein ontkomt Leroux grotendeels aan het moralisme en de clichématigheid die de (Zuid-)Afrikaanse literatuur onder het apartheidsregime hebben gekenmerkt.Ga naar eindnoot(28) Ook de meer postmoderne teksten die bovengenoemde auteurs in de afgelopen periode schreven, nemen op een complexere manier stelling ten opzichte van de allesoverheersende maatschappelijke intertekst van Zuid-Afrika, en verdienen een meer sympathiserende lezing. Mijns inziens mag de hele Afrikaanse literatuur worden vergeten wanneer die niet in staat is te komen tot een ontwikkelde, hoogst ironische en filosofisch genuanceerde blik op de wereld, hetzij in Zuid-Afrika, hetzij daarbuiten. Zonder dat verdient geen enkele literatuur het om gelezen te worden. Een stilte voor de storm? (Uit het Afrikaans vertaald door Lauran Toorians) |
|