sterk. In een luxueus decor met veel goud en spiegels werd het gebeuren op een originele en aanvaardbare wijze gestalte gegeven; niet door zielloze ledepoppen maar door mensen van vlees en bloed.
Aan de barokopera is in Antwerpen, of zeg maar in Vlaanderen tot nog toe weinig aandacht besteed. De - overigens schitterende - uitvoering van Monteverdi's Orfeo o.l.v. Jos van Immerseel in het Rubensjaar (1977) vormde één van de weinige uitzonderingen. Het lijkt dan wel verantwoord dat genre in de toekomst iets meer in de kijker te plaatsen, zeker nu Vlaanderen beschikt over een aantal eminente musici en ensembles die zich gespecialiseerd hebben in de vertolking van barokbladzijden.
Het seizoen 1990-1991 werd afgesloten met de uitvoering van Alcina van Georg Friedrich Händel. Zoals bekend schreef Händel een veertigtal opera's, nagenoeg allemaal voorbeelden van opera seria met historische en mythologische figuren op het toneel. Alcina is een van zijn laatste operapartituren, gecomponeerd in 1735, toen hij in Londen al sterke tegenwind kreeg van de concurrentie, de ‘Opera of the Nobility’.
Naar inhoud is Alcina een buitenbeentje in het opera-oeuvre van Händel, volgens sommigen het meest dramatische produkt uit zijn operarepertoire. Om het publiek naar zijn theater te lokken, maakte hij gebruik van een minder traditioneel gegeven. Het werd een opera met veel magische elementen, speciale effecten en enkele balletten. De intrige komt hierop neer. De heks Alcina lokt mannen naar haar tovereiland en verandert ze in bomen, stenen of wilde dieren. Haar jongste gevangene, Ruggiero, heeft dat lot nog kunnen ontlopen, omdat Alcina op hem verliefd is geworden. Ruggiero's verloofde, Bradamente, en haar gouverneur, Melisso, lijden tijdens hun zoektocht naar de vermiste schipbreuk op het eiland. Zij kunnen Ruggiero overhalen Alcina te verlaten. Hij vernietigt de urne, waarin de magische krachten van de tovenares geborgen zitten, waardoor alle gevangen mannen hun menselijke gedaante terugkrijgen.
Het gegeven, dat indertijd veel kunst- en vliegwerk vereiste, werd voor de Antwerpse uitvoering enigszins aangepast. Dramaturg Jean-Marie Villégier liet het gebeuren plaatsvinden op het binnenplein van een imponerend achttiende-eeuws paleis ergens in Engeland. De adellijke eigenares, Alcina, staat erom bekend mannen te verslinden en lustpartijen te houden. Het indrukwekkende decor van Carlo Tommasi bood heel wat spelruimte. Er kon op diverse plans worden geacteerd en dankzij een functionele belichting van Michel Schaffter werd het geheel steeds in een suggestieve en aangepaste sfeer gedrenkt. Ook de regisseur Philippe Berling maakte dankbaar gebruik van de decormogelijkheden. Hij zorgde voor een opera vol actie en afwisseling; weinig of geen magische effecten, maar des te meer menselijke conflictsituaties, profilering van de personages en groepsdynamiek. Dat het geen modern muziektheater werd, lag niet aan de dramaturgische ploeg; wel aan het libretto en de muziek van Händel.
Zoals de meeste andere opera's van Händel bevat Alcina prachtige barokmuziek. Sommige aria's zoals het sublieme Verdi prati, het sprankelende Tornami a vagheggiar of het geladen Mio bel tesoro behoren tot de prachtigste bladzijden van de componist. De partituur zit vol met dergelijke juweeltjes. Maar met een snoer van zulke parels maak je natuurlijk nog geen modern dramatisch spel; zeker niet als bijna al die nummers op de koop toe da-capo-aria's zijn. Zelfs met de beste regie en in het imposantste decor biedt een Händelopera eerder muzikaal dan dramatisch genot. De meeste solisten leverden zuiver werk. A. Nafé (Ruggiero) kon ontroeren, G. de Mey (Oronte) zorgde voor bewogenheid, maar K. McKellar-Ferguson (Bradamante) overtuigde het sterkst door haar indringende expressieve kracht. D. Lojarro (Alcina) zong onevenwichtig en niet altijd toonzuiver. Dat deze Händelopera ondanks zijn lengte, gezochte inhoud en nummerstructuur toch boeide, is vooral te danken aan de dirigent Jos van Immerseel en het orkest van De Vlaamse Opera, dat onder zijn handen niet alleen tot een mooie sonoriteit was gekneed, maar bovendien een rijke uitdrukkingskracht had gekregen. Zonder in romantisch pathos of excessen te vervallen, wist Jos van Immerseel aan zijn vertolking de zo noodzakelijke barokstuwing te geven. Hij durfde verantwoorde agogische accenten te leggen en contrasten uit te spelen. Onder zijn leiding kreeg Alcina van G.Fr. Händel de nodige spanning, uitdrukking en overtuigingskracht.
Hugo Heughebaert
‘Alcina’ van G.Fr. Händel, Vlaamse Opera, Seizoen 1990-1991 (Foto Annemie Augustijns).