blijft - in media vita - nog slechts een ruïne over. En de kunst, zelfs het schrijven van een t.v.-script over Liszt, biedt hem niet voldoende bescherming meer. Net zoals die andere Herman, de hoofdfiguur uit Grüss Gott (1958) van Johan Daisne, zoekt hij ‘geen boekenzin meer, maar een zin voor mijn leven’. En die hoopt hij te vinden in de zachte, kuise ontmoetingen met Karen, die hij Nefertete noemt, naar de Egyptische koningin en fervente aanhangster van de zonneleer, veertien eeuwen voor Christus. Karen is echter vlakbij, met haar amandelogen, haar donkere haar, de aarzelend glimlachende lippen.
Maar ook Karen is, net als Herman, geen onbeschreven blad. Mondjesmaat, naarmate Herman haar vertrouwen wint, bekent ze hoe zwaar het verleden op haar drukt: haar vader is een uitgetreden priester die na een mislukt huwelijk, weggehoond door zijn omgeving, naar Madrid vluchtte; haar moeder ging ten onder aan zelfbeklag en wroeging en belandde, nadat ze Karen van het leven wilde beroven, in een psychiatrische inrichting. Ondanks het belastende verleden én heden, gooien Herman en Karen zich niet in elkaars armen, uit angst voor een nieuwe, dit keer ondraaglijke mislukking. Ze moeten eerst hun leven ordenen, voor Karen Hermans Nefertete kan worden. Bovendien moet de dood hard toeslaan, voor hun levensdrang het wint van hun piekerend gemier. Pas als Karens vader sterft verglijden hun strelingen met woorden in strelingen van huid. In Aranjuez, de plaats waar ze altijd thuis kunnen komen, raakt Karen van Herman zwanger. Maar trouwen doen ze niet, want dat zou het einde van hun relatie betekenen, nieuwe aftakeling, vijandschap, dood terwijl ze nog leven.
Aranjuez heeft weliswaar enkele tekorten (de personages denken en voeren dialogen op dezelfde, wat docerend - beschouwende toon), maar in zijn geheel beschouwd gaat het om een rijke, polyfone roman, waarin allerlei
Jos Smeyers (o1926).
tekstsoorten en -rijmen het labyrintisch bewustzijn van Herman zeer subtiel gestalte geven. Zo is de geheime liefdesverhouding van Liszt en Marie in Hermans t.v.-script de weerspiegeling van diens verlangen naar een reddende, levengevende passie voor Karen. In een latere fase bemerken we een nieuw - omgekeerd - rijm: na vijf jaar ontbrandt tussen Liszt en zijn minnares een eerste ruzie, want niemand kan de mens verlossen van zichzelf. Het geluk is nu, of het is niet. Voor Herman en Karen volstaat Aranjuez, aan de overkant van de Taag; ze verlaten slechts af en toe schroomvallig hun eiland. Alles wordt in der minne geschikt, ook de liefde zelf.
Maar ook Karens informatie over de achttiende-eeuwse Gentse priester-dichter Jozef de Wolf heeft een spiegelende en parallelle functie. De Wolf zit gevangen in een tweespalt: hij wil van de rede de verankering maken voor zijn geloof, maar tegelijk leidt die rede hem paradoxaal genoeg van dat geloof weg. Ook Herman draagt een traditioneel geloof van schuld en boete met zich mee en wil zich daarvan bevrijden; hij wil, net als Voltaire, meteen een stukje paradijs. Ten hoogste corrigeert hij: het paradijs begint nu, of het begint niet. Bovendien is De Wolf, net als Karens vader, een uitgetreden priester en moest ook hij vluchten naar het buitenland. Via de Wolf heeft Karen haar vader teruggevonden.
De belangrijkste overeenkomst is die tussen Herman en Liszt. Beiden zijn rusteloze naturen, altijd op weg naar een rust die ze niet kunnen noch willen vinden. Ook bij de warmste woorden van Karen denkt Herman, bij zoveel rimpelloos geluk, dat het niet lang meer zal duren voor hij weer aan het mieren slaat. Zal Herman nog vaak de Taag oversteken en Aranjuez bereiken? Of blijft, zelfs in der minne, alleen de boekenzin bestaan?
Hugo Bousset
jos smeyers, Aranjuez, De Clauwaert, Leuven, 1990, 142 p.