Ons Erfdeel. Jaargang 34
(1991)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 762]
| |
Annie M.G. Schmidt (o1911).
kinderliteratuur van Annie M.G. Schmidt. Het is meteen een vervolg op Kijk, Annie M.G. Schmidt, waarin voornamelijk Schmidts werk voor theater en televisie belicht werd. Altijd acht gebleven verscheen ter gelegenheid van haar tachtigste verjaardag, op 20 mei 1991. Het is dan ook een huldeblijk geworden, een bundeling van artikelen van verschillende auteurs, die telkens een ander aspect van Schmidts kinderliteratuur onder de aandacht brengen. Een totaalbeeld van Schmidts werk voor kinderen krijgt de lezer hier dan ook niet. Zo zal hij tevergeefs meer informatie zoeken over boeken als Waaidorp, Heksen en zo, Tom Tippelaar of Wiplala en worden er maar enkele versjes onder de loupe genomen, maar dan wel erg diepgaand. De aanpak is in de meeste bijdragen niet beschrijvend, maar wel waarderend, zelfs bewonderend. Schmidt zelf zal er met de haar eigen zin voor relativering soms stil van geworden zijn. Naast de tekst vertellen de talrijke foto's en illustraties een eigen verhaal. Ze zijn chronologisch geordend, waardoor ze als het ware een beeldbiografie van de kinderboekenauteur Annie M.G. Schmidt vormen. Nadeel hiervan is wel, dat ze niet direct aansluiten bij de tekst, op het artikel over het reclamewerk na. In het openingsstuk roept Karel van het Reve herinneringen op aan Schmidts werk. Voor hem zijn het vooral bepaalde zinnen die bleven hangen, ‘echte Nederlandse zinnen’ die een diepe indruk op hem maakten zoals ‘Even voor de spiegel staan en zachtjes zeggen: Ha, daar ben ik, dag meid, wees niet te voortvarend?’ Een verrassende kijk, dat wel, maar de tekst heeft verder niets met Schmidts kinderboeken te maken. Guus Sötemann onderwerpt twee van Schmidts beroemdste kinderversjes aan een literaire analyse: ‘Dikkertje Dap’ en ‘De mislukte fee’. Overtuigend laat hij zien hoe Schmidt met ritmische en rijmtechnische variaties het gevaar van monotonie telkens weer ontwijkt én hoe functioneel haar ‘briljante vondsten’ zijn. Hij heeft daarbij ook oog voor de opbouw van Schmidts aparte fantasiewereld. Tussendoor plaatst Sötemann uitspraken van Schmidt over (het schrijven van kinder-) poëzie naast citaten van auteurs als Nijhoff, Bloem, Vroman, Van Ostaijen en Eliott wat opvallende parallellen oplevert. Net als Schmidt bewaart Sötemann een leuk stukje tot op het laatst: ‘Dezer dagen vertelde een vriendin mij dat ze een keer met een dame en haar dochtertje in lijn 16 zat. Toen de tram stopte aan het eind van het Damrak, zei de moeder tegen haar kind: ‘Kijk, dat is nu de Dam. Waar juffrouw Scholten gesmolten is, weet je wel?’ Wie zo door niets dan woorden zelfs de glorie van Jacob van Campen en het Huis van Oranje heeft doen wijken voor de fictie, mag met recht een kroon der poëzie dragen’. Kees Fens verklaart op een heldere en aanstekelijke manier zijn bewondering voor Minoes. In dit boek vindt hij zelfs twee aspecten ‘het allermooiste’ Allereerst het feit, dat niets ongebruikt blijft binnen het grote geheel en vervolgens Schmidts superieure literaire manipulatie, het grote spel van dubbelzinnigheid en partijdigheid waardoor de lezer onvermijdelijk partij wordt, of met Fens' eigen woorden: ‘elke keer weer word ik opnieuw partij, zweer ik met Tibbe, Minoes en de katten tegen die massieve machtswereld van de volwassenen. Elke keer weer ontdek ik wie ik in werkelijkheid gebleven ben: een straatkat, met een groot vermogen tot leedvermaak. En elke keer opnieuw schaam ik mij voor alle Ellemeet-trekken die ik heb’. Erne Staal heeft het over Schmidts activiteiten voor de Gouden Boekjes. Na een situering van deze Amerikaanse successerie, bespreekt ze Schmidts bijdrage, waarbij ze haar vertalingen en bewerkingen toetst aan de originele versies. Dit stuk is duidelijk niet vanuit eenzelfde bewonderen- | |
[pagina 763]
| |
de houding als de vorige artikelen geschreven. De toon is zakelijker en in sommige vertalingen komt Schmidt volgens Erne Staal niet zo ‘geïnspireerd’ naar voren. Bregje Boonstra bespreekt de vertaling van 42 van Schmidts kinderversjes in het Engels, een van de zeldzame Engelse uitgaven van Schmidts werk overigens. De vertaling vindt ze bewonderenswaardig door de grote trouw waarmee personen en gebeurtenissen gevolgd worden maar toch mist ze in de keuze wat ‘prik’. Een specifiek vertaalprobleem leverde daarbij Schmidts ‘onuitputtelijke namenbron’. Van Schmidt zelf is het dankwoord bij de H.C. Andersenprijs opgenomen. De Engelse tekst is opgesteld in de vorm van een korte brief aan Andersen met een verzonnen antwoord van haar grote inspirator. Schmidts eigenzinnige stijl, haar ironie, stekeligheid en milde zelfspot zijn duidelijk herkenbaar. Ed Leeflang schrijft over ‘Annie M.G. Schmidt en de voorlezers’. Uiteindelijk heeft hij het meer over de school en het gebrek aan aandacht voor het voorlezen daar dan over Schmidts werk. Dat Schmidts boeken zich zo goed laten voorlezen, ligt volgens Leeflang vooral aan haar vlotte dialogen en aan het feit, dat er geen matte stukken of overbodige uitweidingen in voorkomen. ‘De spreektaal is haar heilig’. Hij gaat hier echter niet dieper op in; evenmin trouwens als op de vraag hoe je die elementen nu precies in het voordragen kunt verwerken. Mark Salverda bespreekt in twee interessante bijdragen het werk van Schmidts twee belangrijkste illustratoren, Wim Bijmoer en Fiep Westendorp. Zij hebben figuren van Annie M.G. Schmidt als het schaap Veronica, Jip en Janneke en Otje een onvergetelijk gezicht gegeven. Van de belangrijkste boeken worden kort de inhoud en de drukgeschiedenis gegeven, waarna een gedetailleerde bespreking volgt van de illustraties, met aandacht voor tekstgetrouwheid, techniek en karakterisering. Wanneer een nieuwe uitgave door een andere illustrator verlucht werd, worden beide versies vergeleken. Het laatste artikel, van Henk van Gelder, gaat over het reclamewerk van Schmidt en Westendorp. De lezer maakt er kennis met een deel van Schmidts werk, dat vaak over het hoofd gezien wordt. De boekjes bij wasprodukten of chocolade waren volgens Van Gelder op een enkele uitzondering na even sprankelend als de rest van Schmidts werk. Wie wil verzamelen, kan nagaan wat hij nog aan Jip en Janneke-puzzles, gordijnen of serviesjes en dito Pippeloentjeattributen tekort komt. De uitstekende bi(bli)ografische aantekeningen ten slotte vormen een mooi sluitstuk in dit kleurrijke mozaïek. Jan van Coillie Altijd acht gebleven. Over de kinderliteratuur van Annie M.G. Schmidt, Nederlands Letterkundig Museum, 's-Gravenhage/Em. Querido, Amsterdam, 1991, 160 p. |
|