Culturele Kroniek
Literatuur
Jacques Kruithof als essayist
Evenmin als de levende genres van de poëzie en de roman laat het literaire essay zich in een definitie omschrijven. In eerdere beschouwingen daarover heeft Jacques Kruithof het principieel onderscheiden van het artikel, de studie en de kritiek, en in de inleiding van zijn nieuwe boek De eenzame in de herfst legt hij nogmaals de nadruk op dat eigen karakter: ‘Evengoed als een gedicht, roman of verhaal is het de uitdrukking van het “innere Leben”: een proberende, een essayistische’. De essayist benadert zijn onderwerp van verschillende kanten zonder het in zijn geheel te vatten, hij behandelt het op een vrije, persoonlijke manier waarbij hij, over anderen schrijvend, ook steeds zichzelf in beeld en dus in het geding brengt. De goede essayist is een goed schrijver, niet het minst in de stilistische betekenis van het woord, en hij is bovendien een goede lezer, die als zodanig ‘al lang tot een kleine elite behoort’. Deze aanhaling komt uit het essay over George Steiner, waarin wordt aangetoond dat ‘de referenties aan andere literatuur, kunst, muziek, filosofie en geschiedenis onverbiddelijk duidelijk maken dat van de lezer belezenheid en eruditie verwacht worden’. In al deze opzichten levert Kruithof de proef op de som van zijn stellingen. Met elk nieuw werk krijgt het innerlijke zelfportret ook duidelijker contouren. Daarom is het goed zijn laatste boek te lezen in samenhang met zijn eerder essayistisch werk en met zijn roman Het lied van de houtduif uit 1989.
Zo scherp en afkeurend als Kruithof kan zijn in zijn kritieken, zo begrijpend, welwillend en instemmend is hij in zijn essays, en dat komt omdat hij daarin uitsluitend auteurs en werken behandelt die hem boeien, die zijn goedkeuring wegdragen en waarmee hij op de een of andere manier verwantschap voelt. Het zijn dan ook niet de geringsten: de gebroeders De Goncourt, Herman Gorter, Robert Musil, Carry van Bruggen, J. Slauerhoff, Max Frisch, Danilo Kiš, Monika van Paemel, H.C. ten Berge en George Steiner. Daarenboven huldigt hij daarbij het principe ‘dat men een schrijver onveranderlijk ernstig dient te nemen op het niveau van zijn beste werk; wie kwaad wil, kan aan de hand van jeugdzonden, schrijfsels om den brode en minder geslaagde produkten iedereen voor schut zetten’. Eerlijke solidariteit met vakgenoten die de moeite waard zijn dus, en de overtuiging, dat iedere schrijver het recht heeft op zijn merites te worden beoordeeld: deze uitgangspunten geven de toon aan. Die toon klinkt door in een onberispelijke, heldere en snedige stijl vol treffende zinnen en formuleringen, die het lezen ook in dit opzicht tot een waar genoegen maken.
Het lijstje van de opgesomde
Jacques Kruithof (o1947).
auteurs zou de indruk kunnen wekken, dat het in
De eenzame in de herfst om een willekeurige bundeling van aparte stukken gaat. Dat is volstrekt niet zo, want een aantal telkens weer terugkerende motieven en kruisverwijzingen geven het boek een stevige innerlijke samenhang, waar de lezer gaandeweg achter komt. Zo'n motief, een hoofdmotief eigenlijk, is dat van de mythische oorsprong van de literatuur. Het wordt uitvoerig aan de orde gesteld in het essay ‘De bronnen van het bestaan’ naar aanleiding van de heruitgave van H.C. ten Berges verzameling ‘Mythen en fabels van noordelijke volken’, door Kruithof mooi gekarakteriseerd als ‘een vorm van conserveren, een literaire Green Peace-actie om de mythologie van een verdwijnende beschaving te bewaren’. Met de harde en primitieve levenswijze en de daarmee verbonden schriftloze cultuur van de polaire volkeren