| |
| |
| |
Oude muziek in de lage landen
Marc Peire
MARC PEIRE
werd geboren in 1953 te Brugge. Studeerde musicologie en kunstgeschiedenis aan de R.U. Gent. Is docent muziekgeschiedenis aan het HRITCS te Brussel en aan het Kon. Muziekconservatorium te Gent. Medewerker BRT/Radio 3. Publiceerde bijdragen in de ‘Algemene Muziek Encyclopedie’ en in diverse muziektijdschriften.
Adres: Polderhoeklaan 31, B-8310 Sint-Kruis-Brugge
De jongste decennia ruilde de musicologie - in het voetspoor van andere geesteswetenschappen - het filosofische pad voor meer wetenschappelijk onderzoek. Men ging op grote schaal archiefwerk verrichten en naast het oeuvre van belangrijke, bijna totaal vergeten meesters bereikten nu tal van geschriften over organologie, muziekpraxis en instrumentale technieken het interesseveld. Dit alles bracht een revolutie teweeg in de interpretatie van de muziek uit het verleden, temeer omdat men nu ook duidelijk rekening ging houden met de algemene muziekopvatting en de functie van de muziek binnen een bepaalde periode. Zo ontdekte men bijvoorbeeld dat de ideeën van de barok totaal verschilden met die van de romantiek. In de periode van Monteverdi tot en met Bach - toen de componist als loonslaaf kerk en hof diende - gold een functioneel retorisch principe; de musicus moest de toehoorder ‘ overtuigen’ door hem in een bepaalde gevoelsstemming te brengen. Dat alles lag vast in de Affektenlehre.
Ook de uitvoerder van nu moet deze muziek interpreteren als redenaarstaal. Detailstructuur, kleinbogige frasering (om de muzikaalretorische figuren in reliëf te brengen), transparantie in horizontale (melodische) en verticale (harmonische) zin, mede verkregen door de aangepaste bezettingsnormen en de versieringskunst, vormen hierbij de eisen. Natuurlijk dient de partituur ook te klinken in de oorspronkelij-ke fijnzinnige timbrenuances. Het gaan bespelen van oude instrumenten of getrouwe kopieën ervan volgens de originele speeltechnieken en het zingen naar aloude principes (tekstgericht, met gedoseerd vibrato...) openden de weg naar een vrij exacte en authentieke interpretatie. De Lage Landen stonden aan de wieg van deze hernieuwing inzake uitvoeringspraktijk.
| |
Vlaanderen
Onder de intellectuele leiding van musicoloog Charles van den Borren leverde de in België wonende Amerikaanse deskundige Safford Cape het voorbereidende pionierswerk met zijn in 1933 opgerichte ensemble voor muziek uit middeleeuwen en renaissance: Pro Musica Antiqua. Een blik op de ledenbezetting vertelt ons,
| |
| |
Pro Musica Antiqua: titelpagina van de programmabrochure van het Festival van Vlaanderen-Brugge 1966: het pioniersensemble van de Oude Muziek-beweging in Vlaanderen.
dat vele Oude Muziek-specialisten van nu met dit gezelschap hun eerste verkennende passen hebben gezet.
De interesse voor de oude muziek werd ook gekoesterd door de Belgische Radio, die in 1948 op het Festival van Brussel een integrale uitvoering realiseerde van Monteverdi's Orfeo onder leiding van Paul Collaer, waarbij kopieën van oude instrumenten werden bespeeld. Aan deze Vlaamse musicoloog komt in de herontdekking ook de primeur toe La Rappresentatione di Anima e di Corpo van Cavalieri al in 1936 in Brussel te hebben gemonteerd in een scenische verwezenlijking met Italiaanse zangers en een 16de-eeuws instrumentarium.
Vanaf 1958 zorgde het Alarius Ensemble voor verrassende exploraties in het 17de- en 18de-eeuwse kamermuziekrepertoire. Dit ensemble, door de Schotse fluitist Charles Mac Guire opgericht, bestond uit de stichter, uit Janine Rubinlicht (barokviool), Wieland Kuijken (viola da gamba) en Robert Kohnen (klavecimbel). Een tragisch ongeval ontnam Mac Guire aan de groep, maar de vonk doofde niet. Violist Sigiswald Kuijken, jongere broer van Wieland, werd lid van het ensemble en bespeelde ook de gamba.
| |
1972: Doorbraak
In 1972 volgde de definitieve doorbraak. Heel wat musici betraden vanaf dan rigoureus de ‘autenthieke’ en ‘originele’ weg naar de muziek van middeleeuwen, renaissance en barok. Vanaf die tijd is de opmars van de beweging niet meer te stuiten. De lijn wordt nu verder doorgetrokken via pre-klassiek, classicisme naar de romantiek.
1972 werd het overlijdensjaar van het Alarius Ensemble, maar toen hielden de gebroeders Kuijken (nu met fluitist Barthold erbij) al twee nieuwe telgen boven de doopvont: het Kuijken Consort en La Petite Bande, dat opgericht werd in opdracht van de Duitse platenfirma Harmonia Mundi voor de opname van Lully's Bourgeois Gentilhomme onder leiding van de Nederlandse klavecinist Gustav Leonhardt. Dit was meteen de symbolische opmaat tot blijvende samenwerking tussen Vlaamse en Nederlandse barokinterpreten. La Petite Bande behoort
| |
| |
La Petite Bande geleid door Sigiswald Kuijken in 1977.
nu tot de hooggewaardeerde orkesten in het genre.
De Kuijkens hadden zich als eersten autodidactisch gewapend met de originele speeltech-nieken van het barokinstrument (Sigiswald: viool en viola da gamba; Wieland: viola da gamba en cello; Barthold: blokfluit en traverso) en met de kennis van de 17de- en 18de-eeuwse uitvoeringspraktijk. Ze werden alras (ook in constellaties met andere specialisten) Vlaanderens hooggewaardeerde ambassadeurs van de oude muziek in het buitenland. De gebroeders Kuijken doceren hun respectievelijke disciplines aan het Conservatorium van Den Haag. Wieland leidt tevens de klas van viola da gamba aan het Koninklijk Muziekconservatorium van Brussel, waar ook Barthold als docent traverso een internationale faam geniet. Met de jongste formatie, het Kuijken Strijkkwartet (1986), wordt nu ook gestreefd naar avontuur en verfrissing in het goudland van het klassieke en vroeg-romantische strijkkwartetrepertoire.
1972 werd ook een beslissend jaar voor de Vlaamse contratenor René Jacobs die, in con-tact met Deller, Leonhardt en de gebroeders Kuijken, zijn leraarsloopbaan als klassiek filoloog ruilt voor een zangcarrière. Jacobs zal zich steeds aangetrokken voelen tot de opera, naast solistische partijen in cantates en oratoria en het beoefenen van vocale kamermuziek met zijn concerto Vocale. De jongste jaren dirigeert hij vooral zelf opera's van Cesti, Cavalli, Monteverdi, Händel en Gluck, en vormt daarvoor rond zich de instrumentale groep I Febi armonici. De interesse vanuit het buitenland voor deze ‘internationale’ Vlaming is bijzonder groot. Ook als docent barokzang aan de Zwitserse Schola Cantorum Basiliensis geniet Jacobs wereldfaam.
Vóór 1977 figureerde René Jacobs echter niet alleen als Vlaams contratenor op de Oude Muziek-Bühne. Tot dat jaar namelijk was Zeger Vandersteene vast verbonden geweest met o.a. het wereldberoemde Weense Clemencic Consort. Heel wat opnamen met muziek uit renaissance en middeleeuwen getuigen daarvan. In Wenen was Zeger Vandersteene intussen ook in contact gekomen met Nikolaus Harnoncourt, met wie hij in 1972 samenwerkte voor de plaatopname van Rameau's Castor et Pollux.
| |
| |
Collegium Vocale-Musica Antiqua: bezetting voor de uitvoering van Händels ‘Messiah’, oktober 1974 (titelpagina van de programmabrochure).
1972 is ook het jaar waarin Paul van Nevel startte met een echte groep, het Huelgas Ensemble, een gezelschap dat over de landsgrenzen heen een autoriteit is geworden op het gebied van de muziek uit middeleeuwen en renaissance. Als gastdocent is deze Limburger verbonden aan de Schola Cantorum Basiliensis en als gastdirigent leidt hij o.a. het Nederlands Kamerkoor.
Anno 1972 besloot de Gentenaar dokter Philippe Herreweghe zich volledig aan de muziek te wijden. Met zijn keurtroep Collegium Vocale, in '71 opgericht, haakt hij handig in op de toenmalige interpretatietendensen en ent als eerste de barokke instrumentale uitvoeringsprocédés op de koormuziek. Met Herreweghe waaide aldus een verfrissende wind door het Vlaamse koorleven. Hij realiseerde prestigieuze concertprodukties en opnamen met Ton Koopman, Leonhardt, Kuijken en Harnoncourt. Handig inspelend op de Oude Muziek-rage in de Franse hoofdstad wordt Herreweghe in 1977 leider van het nu alom geprezen Koor en Orkest van de Chapelle Royale, momenteel uitgebreid met het uit hooggekwalificeerde vocalisten bestaande Ensemble Vocal Européen. Drie jaar later wordt hij benoemd tot artistiek directeur van het Festival de Musique Ancienne te Saintes. Heel wat gelauwerde opnamen en concerten van het Collegium Vocale en de Chapelle Royale, samen onder zijn leiding, getuigen van een unieke Vlaams-Franse koorjumelage. Meteen jonge instrumentale formatie: L'orchestre des Champs-Elysées, focaliseert Herreweghe nu ook de authentieke benadering van de stijlperiodes na de barok.
Ook Antwerpen schonk Vlaanderen een barokzoon: Jos van Immerseel, die in 1972 zijn eerste prijs klavecimbel behaalde aan het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium van zijn geboortestad. Het jaar daarop wordt hem aan ditzelfde muziekinstituut het leraarsambt voor klavecimbel toegewezen, waardoor hij zijn leraar Kenneth Gilbert opvolgt. Zijn reputatie als soloklavecinist maar ook als bespeler van de pianoforte voert hem door heel Europa. Vanaf 1980 wordt Van Immerseel gastdocent aan de Schola Cantorum Basiliensis en van 1982 tot 1985 bekleedt hij de functie van artistiek directeur van het Sweelinck Conservatorium te Amsterdam. Rond hem vormde zich het orkest
| |
| |
Anima Eterna, waarmee zowel de wegen van de barok als van het classicisme bewandeld worden. En dat dit klaviergenie ook in de vocale sector heel wat te bieden heeft, bewijst zijn gastdirectie bij het Nederlands Kamerkoor en het Vocaal Ensemble Currende.
1972 is ook het jaar waarin Paul Dombrecht als hoboïst afstudeert aan het Koninklijk Muziekconservatorium van Brussel. Vanaf die periode legt deze Westvlaming zich toe op de studie van de 18e- en 19de-eeuwse instrumenten. Samen met de fluitisten Barthold Kuijken en Oswald van Olmen, de Nederlandse violiste Janneke van der Meer en cellist Richte van der Meer, maakte hij als kamermusicus vast deel uit van het Parnassus Ensemble, geschaard rond klavecinist Johan Huys. Met Octophorus, een uniek internationaal ensemble dat hij in 1984 opricht laat hij blazersmuziek uit classicisme en vroeg-romantiek stijlgetrouw weerklinken. Verder leidt hij het barokorkest Il Fondamento. Tot zijn volgelingen behoort barokhoboïst Marcel Ponseele, die ook als instrumentenbouwer grote faam geniet.
De lijst van Vlaamse musici zou onvolledig zijn indien we de volgende namen met internationale vermaardheid onvermeld zouden laten de vocale solisten Greta de Reyghere (sopraan) en Guy de Mey (tenor), en Louis Devos, die als leider van Musica Polyphonica vooral opnamen realiseerde voor het Franse platenmerk Erato.
Schaars zijn echter de gezelschappen van adepten van de gevestigde barokspecialisten. We vermelden hier het Antwerps Blokfluit Consort, Vier op een Rij, Les enemis confus, Corbetta Ensemble, Telemann Consort en La Gioia. Het zijn kamermuziekgroepen die zich gevormd hebben rond fluitspelende talenten een eenzijdig fenomeen dat zich logisch maar ook spijtig genoeg laat verklaren uit de afwezigheid van de discipline barokviool in het Vlaams Hoger Muziekonderwijs. Voor het repertoire uit middeleeuwen en renaissance zorgt Capilla Flamenca, dat nauw verbonden is met Musica, het Vlaamse centrum voor oude muziek te Peer.
En als toonaangevende ‘stijlgetrouwe’ kamerkoren vernoemen we het Vocaal Ensemble Currende en de Capella Sancti Michaelis, beide onder leiding van Eric van Nevel.
| |
Nederland
Terwijl de Vlaamse Oude Muziek-beweging zich op eigen territorium nog bescheiden in leven houdt op basis van enkele goodwillinitiatieven, beleeft in Nederland het authenticiteitsfenomeen, dat al vanaf de aanvang vaste voet aan de grond kreeg, nu een periode van hoogconjunctuur.
In dit koninkrijk blijft de Oude Muziek onverbrekelijk verbonden met gespecialiseerde afdelingen (over àlle disciplines) binnen het professioneel muziekonderwijs en wordt daarbij stevig geleid door een gedegen musicologische research. Dank zij de faam van haar eigen en van door haar uitgenodigde (Vlaamse) specialisten blijft Nederland dé attractiepool voor tal van buitenlandse muziekstudenten. Een verdere stimulans vindt de (jonge) interpreet in een sterk uitgebouwd Oude Muziek-circuit, waarvoor de thans overkoepelende Stichting Organisatie Oude Muziek-Utrecht zorg draagt.
Hét hoofdkenmerk blijft, dat het fenomeen authenticiteitsbeweging er zich tot op heden vooral kristalliseert rond namen die verbonden blijven met de blokfluit en het klavecimbel.
| |
Blokfluit
Dat de blokfluit het vandaag tot volwaardig instrument gebracht heeft, dankt ze aan het baanbrekend werk van heel wat Nederlanders, te beginnen met pionier Willem van Warmelo die Kees Otten in de eerste helft van deze eeuw het toen zeer gedenigreerde instrument leerde bespelen. Mede door toedoen van Otten - die aan het Amsterdamse muzieklyceum in 1947 de eerste hoofdvakleraar blokfluit werd - vond het instrument de weg naar officiële erkenning in Nederland. Als blokfluitpedagoog en als docent uitvoeringspraktijk van muziek uit middeleeuwen en renaissance (Den Haag) leverde deze Amsterdammer een onschatbare bijdrage aan de revival van de blokfluit als historisch en als hedendaags concertinstrument. Van 1950 tot 1960 concerteerde hij met zijn Amsterdams blokfluitensemble, waarvan zijn oud-leerlingen Frans Brüggen en Marijke Ferguson deel uitmaakten. Met Joannes Collette en Hans van den Homberg richtte hij de Muziekkring Obrecht op, het eerste gezelschap in Nederland
| |
| |
Frans Brüggen: Nederlandse meester van de blokfluitcultuur, tevens dirigent van het Orkest van de Achttiende Eeuw.
dat zich specialiseerde in muziek tussen 1050 en 1650. In 1963 werd dit ensemble opgevolgd door Syntagma Musicum, dat haar internationale vermaardheid dankt aan de hoogstaande en vivante vertolkingen van een breed vocaal-instrumentaal repertoire uit voornoemde periode, didactisch aangekleed en met een kleurrijk instrumentarium uitgevoerd.
Met haar in 1967 opgerichte Studio Laren treedt Marijke Ferguson in het didactische voetspoor van haar oud-leraar blokfluit. Met een vaste kern musici en acteurs brengt ze namelijk via muziektheaterprodukties en themagerichte concerten de middeleeuwse muziek opnieuw tot leven voor mensen van nu.
Op zijn beurt laat Ottens andere oud-leerling, Frans Brüggen, de blokfluit als concert-instrument tot zijn recht komen. Schwung en spirit, virtuoze bravoure-techniek, soepele adembeheersing en stijlgetrouwe verklanking op historische instrumenten sieren het blazoen van deze Amsterdammer en bijgevolg ook dat van de hooggewaardeerde ‘blokfluitschool uit het Noorden’. Samen met klavecinist Gustav Leonhardt en barokcellist Anner Bijlsma vormt Brüggen een soeverein kamermuziektriumviraat. Zijn opnamen van blokfluitconcerti van 18de-eeuwse meesters blijven een ereplaats innemen binnen de vernieuwde barokinterpretatie. Als traversospeler neemt Brüggen een pioniersplaats in naast figuren als Frans Vester en Lucius Voorhorst. De Nederlandse traversokunst zal met een jonger talent als Wilbert Hazelzet, lid van Musiqua Antiqua Köln, haar definitieve internationale uitstraling kennen.
Brüggen stichtte zijn Brüggen Consort in 1967, leidde Quadro Amsterdam en dirigeerde Concerto Amsterdam en het Mozart Ensemble Amsterdam. Met het laatstgenoemd ensemble realiseert hij reeds in het begin van de jaren zeventig opnamen van Mozarts fluitconcerti met Frans Vester en Edward Witsenburg (harp) als solisten - een te overmoedige daad gezien de toen nog maar net veroverde speeltechniek op oude instrumenten. Momenteel manifesteert Frans Brüggen zich als dirigent van het top-Orkest van de Achttiende Eeuw (in 1980 opgericht), waarmee naast barokke ook classicistische en romantische meesters in authentieke gedaante weerklinken. En dat men in de schoot van zo'n orkest ook gespecialiseerde ensembles kan vormen, bewijst eerste klarinettist Eric Hoeprich, die onlangs
| |
| |
Syntagma Musicum geleid door Kees Otten (links op de foto).
het blaasensemble Nachtmusique oprichtte dat de zgn. Harmoniemusik van de late 18de eeuw ten gehore brengt.
De Brüggen-blokfluitschool leverde namen af als Marion Verbruggen en Janette van Wingerden, maar ook van Kees Boeke en Walter van Hauwe, die samen met klavecinist Bob van Asperen en barokcellist Wouter Müller in 1968 Quadro Hotteterre oprichtten dat zich revolutionair specialiseerde in de 17de-eeuwse Italiaanse en Engelse muziek en het vroeg-l8de-eeuwse Franse repertoire.
Tien jaar later, in 1978, voelen vier leerlingen van Boeke en Van Hauwe zich op hun beurt geroepen de Nederlandse blokfluittraditie voort te zetten onder de ‘spielerische’ naam Amsterdam Loekie Stardust Quartet.
| |
Klavecimbel
Wordt Frans Brüggen weleens gezien als de patroonheilige van de Nederlandse blokfluitcultuur, de naam Gustav Leonhardt blijft hecht verbonden met het historisch klavecimbel- en orgelspel, zowel op het gebied van het solorepertoire als op het terrein van de basso continuopraktijk. Als leider van het Leonhardt Consort, dat hij in 1955 opricht met zijn echtgenote Marie Leonhardt als Konzertmeister, brengt Gustav Leonhardt het barokrepertoire ten gehore. Van bijzondere verdienste in dit verband is het groots opgezette project van de integrale opname van Bachs cantaten, die hij samen met Nikolaus Harnoncourt realiseerde bij Telefunken. Samen met deze Weense barokspecialist wordt Leonhardt vanwege zijn hoge verdiensten op het gebied van de historische uitvoeringspraktijk in 1980 gelau-werd met de Erasmusprijs.
Met Ton Koopman, leerling van Leonhardt, kent de Nederlandse klavecimbelschool haar illustere voortzetting. Als klavecinist, organist en musicoloog zag deze rijk bebaarde Zwollenaar als een van de eersten het belang in van oude vingerzettingen in functie van articulatie en retorische interpretatie. Door kennis van registratie en oude techniek verleende hij ook aan de orgelkunst een gefundeerde authenticiteit. Als kamermusicus maakte hij aanvankelijk deel uit van het ensemble Musica da Camera (met o.m. Ku Ebbinge, blokfluit en barokhobo, en jaap Terlinden, barokcello). Tot 1979 leidde hij het barokorkest Musica Antiqua Amsterdam om in datzelfde jaar een nieuw en internationaal barokorkest samen te stellen: The Amsterdam Baroque Orchestra. Met deze formatie en als solist heeft Ton Koopman een internationale faam opgebouwd.
| |
| |
Gustav Leonhardt: vader van de Nederlandse klavecimbeltraditie.
Met de Nederlander Stanley Hoogland wordt het klavecimbel verlaten en de weg gebaand naar de historische klavierinstrumenten uit de tweede helft van de 18de eeuw: Hammerflügel en pianoforte.
En...
Van de Nederlandse violisten die naast Marie Leonhardt verbonden blijven met de vroege dagen van de authenticiteit citeren we Lucy van Dael (thans Konzertmeister van Brüggens Orkest van de Achttiende Eeuw en jaap Shröder, die met het Quartetto Estherhazy strijkkwartetliteratuur uit de tweede helft van de 18de eeuw interpreteerde.
Blijft Anner Bijlsma, geflankeerd door jaap Terlinden en Richte van der Meer, op het gebied van de barokcello een autoriteit, met Ku Ebbinge, geschaduwd door Han de Vries, wordt in Nederland het glanstijdperk van de barokhobo ingeluid. Op het gebied van de baroktrombone blijft Charles Toet de vaandeldrager.
| |
Vocale bijdrage
Onder de vocale solisten die de barokinterpretatie introduceerden - en dit in het voetspoor van hun instrumentale collega's - vermelden we tenor Marius van Altena (die ook bij Syntagma Musicum de aloude muziek beoefende), sopraan Marianne Kweksilber en, last but not least, bariton Max van Egmond die zijn ongecompliceerde retorische zangstijl doorgaf aan het jonge gezegende talent van bariton Peter Kooy.
En als ‘late’ vernieuwing binnen de vocale Oude Muziek - wellicht zat Nederland te lang vastgeklonken in een verouderde oratoriumtraditie - profileren zich thans enkele toonaangevende koorgezelschappen. Oude Muziek voert het Nederlands Kamerkoor uit met gespecialiseerde gastdirigenten; ook het Koor van de Nederlandse Bachvereniging (o.l.v. Jos van Veldhoven) past, in samenwerking met haar Barokorkest, geregeld dit werksysteem toe. Vocale ensembles als Capella Pratensis en Pentacost richten hun stijlgetrouwe oog op de renaissance.
Een volledig overzicht geven van alle (jonge) Nederlandse ensembles en interpreten die zich thans op het bruisende forum manifesteren, is een onmogelijke opgave. Maar het onvermeld laten van een ensemble als Camerata Trajectina, dat het Nederlandse muzikale erfgoed van de
| |
| |
16de en de 17de eeuw levendig tot klinken brengt, zou onverantwoord zijn. Want dit gezelschap, sinds 1974 actief en nauw verbonden met het Instituut voor Muziekwetenschap aan de Rijksuniversiteit van Utrecht, bewijst nu juist dat ‘integratie muziekpraktijk en muziekwetenschap’ geen inhoudsloos gegeven is.
| |
Nazang...
Vlaanderen en Nederland gaven de opmaat tot een hernieuwde interpretatie van de Oude Muziek en brachten figuren voort die vanwege hun eerlijkheid in de benadering van de authenticiteit - wat van andere Europese interpreten niet steeds gezegd kan worden! - internationaal gelauwerd worden. Maar binnen hun grenzen bewandelen ze institutioneel elk een verschillende weg. Tot een overkoepelende samenwerking is het op dit gebied ook niet gekomen. Nederland wist zijn barokherleving knap te organiseren, in vaste banen te leiden en haar de brede armslag te verlenen binnen een organisch gestructureerd netwerk van opleiding en promotie. Nederland voedt zijn Oude Muziek-kind trots op in de eigen cultuurschoot. Jammergenoeg speelde Vlaanderen niet op die manier in op het fenomeen. Een hechte constellatie is het niet geworden. Vlaanderen laat zijn eigen, eens zo welige baroktuin uitbloeien, ziet vele zonen als gevierde docenten en geprezen uitvoerders vertrekken en plukt nu nog enkel wat late herfstbloemen, die nu een monochroom boeket vormen. Om er haar rijke muzikale verleden of om er haar afgereisde musici mee te herdenken?
|
|