Odiel Spruytte, een nationalistische priester-denker
Priesters hebben een niet geringe invloed uitgeoefend op de Vlaamse Beweging. Terwijl aan de top van de kerkelijke hiërarchie belgicisten als Mercier, Waffelaert en Lamiroy de ontvoogdingsstrijd grimmig tegenwerkten, konden de nationalisten rekenen op de bezielende en morele steun van populaire kloosterlingen, collegeleraren, proosten van sociale organisaties en studentenbonden, en andere ‘pasters van te lande’.
Tot de belangrijkste, en tevens minst bekende, ‘petits vicaires’ behoort Odiel Spruytte, die op 23 november 1940 op 49-jarige leeftijd in Slype bij Oostende als kapelaan stierf. Hij was een ongewoon gecultiveerd man, die als publicist en als raadgever van de Vlaams-nationalistische partijleiders een eersterangsrol heeft gespeeld in het intellectuele debat dat de katholieke Vlaamse Beweging in het Interbellum beroerde.
Over die rol en over de tragische figuur die Spruytte is geweest, heeft de jonge historicus Pieter Jan Verstraete, bibliotheek-assistent aan de Kortrijkse stadsbibliotheek en auteur van verscheidene publikaties over de Vlaamse Beweging, een voortreffelijke studie geschreven, die met grote zorg werd uitgegeven door De Nederlanden (Antwerpen). Het boek is niet alleen een soort van postuum eerherstel maar ook en vooral een nuttige bijdrage tot de historiografie van de Vlaamse Beweging tussen de twee wereldoorlogen.
Oudste zoon van een zeer welgestelde boerenfamilie in Rumbeke, werd Odiel Spruytte in 1916 tot priester gewijd. Hij was een studax, aan wie na academische studies normaal een leerstoel aan de Katholieke Universiteit had moeten worden aangeboden. Maar de bisschop van Brugge oordeelde daar anders over. Spruytte mocht wel in Leuven het baccalaureaat in de godgeleerdheid behalen, maar werd daarna, in 1921, aangesteld tot proost van de sociale werken in Izegem. Aan de universiteit had Spruytte zich, in de traditie van de Vlaamse studentenbeweging, duidelijk geaffirmeerd als flamingant. Hij bleef dat in Izegem, waar hij ging ijveren voor het bestaansrecht van een nationalistische fractie binnen de katholieke partij. Dat bracht een frontale botsing teweeg met de ‘linkse’ katholieken van het Algemeen Christelijk Werkersverbond, die er ten slotte in slaagden hem uit Izegem weg te pesten. In 1925 werd Spruytte kapelaan in Zwevegem. Hij aardde er niet en sloot zich op in de studie. Hij ging zich vooral inwerken in de literatuur over de zg. conservatieve revolutie, die een gedeelte van de toenmalige katholieke elite in Duitsland voorstond, en introduceerde die gedachtenstroming bij de Vlaams-nationalistische intellectuelen. Hij correspondeerde met Dosfel, hield lezingen, woonde het congres van de katholieke Duitse pacifisten bij en werkte zeer actief (onder pseudoniem) mee aan het toonaangevende tijdschrift Jong Dietschland. Teleurgesteld door de intriges en het gebrek aan Vlaamse strijdvaardigheid binnen de katholieke partij, ging hij diegenen steunen die opkwamen voor een zelfstandige nationalistische partij. Voorstander van een Dietse Staat, die zou worden geleid door een moreel hoogstaande en volksverbonden elite, inspireerde hij het denken van een Victor Leemans en van de VNV-leiders De Clercq, Tollenaere, Leuridan. De bisschop van Brugge keurde dat scherp af en in 1935 werd Spruytte overgeplaatst naar Slype, steeds als kapelaan,
de laagste trap van de hiërarchie. Daar zou zijn zwak gestel langzaam en definitief ten onder gaan