Mark Braet (o1925).
Met dezelfde tegenstrijdige gevoelens heb ik de omvangrijke speciale Kruispunt-aflevering over Mark Braet zitten lezen. Het is een uitvoerige studie van zijn ‘Education and Achievement’, een bewerking van de doctoraalscriptie waarop Jos Joosten (o1964) in 1989 afstudeerde aan de Universiteit van Nijmegen. Joosten werd op het spoor van Braet gebracht door zijn begeleider, de Westvlaming Bert Vanheste. Dat Mark Braet in 1959 zelf aan de wieg van het tijdschrift Kruispunt heeft gestaan, verklaart mede waarom het niet bij de doctoraalscriptie is gebleven.
In een eerste deel beschrijft Joosten zijn ‘problemen met een niet-gecanoniseerd dichter’ (extra werk en vooral de vraag hoe het werk dient te worden benaderd) en de ‘driedeling in het werk van Braet’, namelijk socialistischrealistische poëzie in strikte zin, geëngageerde poëzie in algemene zin en universele poëzie. In het tweede deel neemt hij ons stap voor stap mee naar de verschillende levensfases en publikaties van Mark Braet.
De oorlog heeft ervoor gezorgd, dat Braet een heel woelige jeugd heeft gehad, tot en met een episode in het verzet. De afwezige moeder (vroeg gestorven) en de geestelijke breuk met de liberaal denkende vader, zelf wat revolutionair en zeer actief in de Esperantobeweging, hebben verder hun stempel gedrukt op dit jonge leven. Materieel ging het de jonge Braet niet voor de wind - hij was o.m. drie jaar werkeloos - maar al heel vroeg kreeg hij toch enige literaire erkenning. Nu moet ik bekennen, dat ik totaal ongeschikt ben voor de teksten in zijn eerste bundels, vanwege de ongenuanceerde meedogenloosheid van de boodschap, de onvolkomen vorm en de dreunende retoriek. ‘Slaat nu de vijand neer in alle landen’ is nog een stuk bemoeizieker dan het ‘Veel verre zielen zijn in nood’ van mijn eigen tijd in de Katholieke Studentenactie, waar ik niet dan met ongerief aan terugdenk. Ik heb Joosten dan ook met tegenzin gevolgd door de eerste tachtig bladzijden. Dingen als ‘In mijn hart is voldoende plaats / voor de vele muziek / en de blauwe wereld van de arbeid, / voldoende hoop iets nieuws te maken / en de vuisten te strekken / tot ze de brandende zon genaken’ zijn niet te pruimen, noch verpakt in verzen, noch neergeschreven in simpel proza.
Maar gaandeweg groeit de dichter in Braet en is zijn poëzie zich aan het verdiepen. In de bundel Alles 1 wereld van 1962 is voor de laatste maal het politieke aspect duidelijk aanwezig, daarna praten we hoofdzakelijk over dichtkunst. Mark Braet zelf zei het in een interview in 1975 niet anders: ‘Het is gelegenheidspoëzie... Op dat moment heeft het enig nut gehad in de vorm van een bewustwording - dat hoop ik toch - maar nu is het poëtisch niet houdbaar...’
Overtuigend legt Joosten de diepgaande invloed van Hans Lodeizen bloot op de evolutie van Braets poëtische credo. Later lieten de Franse surrealisten en de Vijftigers bij hem eveneens hun sporen na. Ook de onvervreemdbaar eigen motieven van Braet worden nu duidelijk: verdriet en angst, die (bijna) altijd moeten wijken voor de drang naar een opgewekter, accepterender kijk op het leven:
zo zou het kunnen zijn ja
een pavane die de letters
Uiteindelijk zullen hoop, verwachting en dromen nooit helemaal uitsterven. Let op het laatste vers in ‘Misschien’, een gedicht van 1987:
Niets anders dan de rivier,
schraalheid van bomen wat hoger.
IJs bleek reeds gesmolten, dromen bestonden niet meer.
Ergens praatte water tegen water binnen
oevers van stilte en een vogel
floot ver weg een vreemd liedje.
Later zouden kinderstemmen