ren
Connie Palmen (o1955) (Foto A. Louwes).
wat tussen de Scylla en Charybdis van de cognitieve wetenschap en het ware geloof, dat natuurlijk niets anders dan een geloof in niets kan zijn, tenzij het de kunst betreft. En om die kunst of, specifieker gezegd, om het schrijven is het de erudiete Marie Deniet uiteindelijk te doen.
De wetten is inderdaad zoals de flaptekst meldt een ‘Bildungsroman’ over een zelfovertuigde studente die weet dat ze maar één ding wil en daar ook alles voor over heeft: schrijven. Ze studeert, ze polemiseert, ze concentreert de aandacht op zichzelf, ze verleidt op een seksueel/psychische manier en vooral meet ze haar krachten met docenten en hoogleraren. Soms lijkt het wel alsof ze parasiteert op hun voor haar maar zo betrekkelijke kennis, of deze ‘hoerengel’, zoals ‘de astroloog’ haar eens omschrijft, haar oude meesters uitzuigt, totdat ze, verbluft en ontmand achterblijven en moeten bekennen dat zij maar een heel klein deel van de waarheid in pacht hebben gehad en dat zij royaal worden geklopt door het synthetisch vermogen van Marie Deniet. Waarom? Dat zij meer zou weten is natuurlijk maar een fabeltje, een subjectieve voorstelling van zaken, maar het verschil tussen haar en de hoogleraren wordt, denk ik, het beste verwoord door de man die haar doctoraalscriptie begeleidt, een professor die ook tot priester is gewijd en dus voor de gretige Deniet wel heel veel kennis symboliseert ‘U zoekt nog hartstochtelijk naar het wezen van de dingen, merk ik, en u zoekt het buiten de wereld van de teksten. Voor mij is een wereld buiten de tekst ondenkbaar geworden.’ Wie dat zegt, mag er uiteindelijk op rekenen door Marie Deniet uit de kleren te worden geholpen, al is dat bepaald geen prettige bezigheid, maar zelfs die doorstaat zij helfdhaftig: ‘Ik ben volkomen onbereikbaar, behalve voor de walging.’
Het wezen van de dingen, dat is ook de kern van De wetten en het is dit veelomvattende onderwerp dat de roman van Connie Palmen ook zo bijzonder maakt. De waarheid, de ongrijpbare werkelijkheid, het verschil tussen het geestelijke en het materiële - dat zijn allemaal aangelegenheden waar we op gezette tijden wel eens over nadenken, of die terloops in romans aan bod komen, meestal voorzichtig gedistribueerd over een aantal verhaalpersonages. Bij Palmen gaat het in haar debuut om niets anders, zij is zeer totalitair te werk gegaan, omdat haar hoofdpersoon zich eerst moet verdiepen in alle mogelijke manieren om tegen de wereld aan te kijken, sterker nog om de vraag hoe de wereld in elkaar zit te kunnen beantwoorden, en via die weg kan Palmen een uitgebreid scala aan onderwerpen aan bod laten komen, variërend van het Platoonse schoonheidsideaal tot de tekstopvattingen van Jacques Derrida. Dat kan zo goed, omdat De wetten geen ‘echte’ roman is in de zin van een boek met een duidelijke intrige, een afgebakend tijdvak, een aantal verhaalpersonages. Connie Palmen schrijft haar ‘verhaal’ aan de hand van zeven ontmoetingen die Marie Deniet in de loop van ongeveer zeven jaar (O symboliek!) heeft met de astroloog, de epilepticus, de filosoof, de priester, de fysicus, de kunstenaar en de psychiater. Helemaal chronologisch verlopen die ontmoetingen niet, soms wordt er ook in deze roman wel degelijk teruggegrepen op eerdere voorvallen, maar de opzet is vooral exemplarisch en niet romanesk. Hoewel, de ontknoping van De wetten schuilt wel degelijk in de slothoofdstukken. Pas als Marie Deniet wordt geconfronteerd met ‘de kunstenaar’ Lucas Asbeek breekt haar superieure instelling: voor creëren is meer nodig dan alleen kennis en om die creatieve daad, om het schrijven zelf is het allemaal begonnen. Eerst met een dagdroom over het winnen van de Nobelprijs voor
literatuur, later alleen in de wetenschap dat het schrijverschap borg kan staan voor de zo gewenste afstand tussen de mens en de wereld. De wetten die ze in de loop van haar stu-