genheid te brengen. Die geslotenheid is typisch voor het eenvoudige milieu waaruit ze stammen. En Rita Demeester verbergt haar noeste gebondenheid aan haar Westvlaamse afkomst niet.
De huiver om té persoonlijk te worden is het spanningsvlak waar potentieel contact op kan afketsen, maar waar tegelijk een doorbraak op de loer ligt. Die lichte onbehaaglijkheid hangt wel in Rita Demeesters verhalen, maar net als haar personages gaat ze jammer genoeg niet verder dan dat verhaal. Bijzonder verfijnd of erg diepgaand is het dan ook niet, maar wel van een aanvaardbaar menselijk karakter. Ook in de enkele ‘volwassen’ verhalen in de bundel gaat ze niet dieper door. Per slot van rekening maakt dat geen verschil uit, omdat de kinderherinneringen in elk geval beter zijn. Demeester kan er het duidelijkst de hiërarchie in demonstreren, waarin de mens van kindsbeen af gedwongen wordt. De kinderen die ze schetst, zijn zachtaardig, toegewijd en volgzaam. Ze hunkeren naar aandacht van hun vader of moeder, maar zijn te bescheiden (of te trots) om erom te vragen. Ze blijven dus een beetje in de kou staan. Ze vechten niet.
Toch is er door de verhalen heen een evolutie in die kindernatuur aan te wijzen. Daarbij blijft de spanning tussen de vertellers en hun kinderego cruciaal. Ze weten nog altijd dat angstige kind in zich aanwezig. Ze hebben zich nog altijd niet echt vereenzelvigd met die volwassen wereld, die zoveel bekrompener is dan het kinderuniversum - althans dat van de categorie intelligente, maar weinig competitieve kinderen die Demeester beschrijft: de jongen b.v. die merkt dat hij met al zijn weetjes en kennis geen vriendinnetjes imponeert, of de dochter die een gedicht moet voordragen om vervelend bezoek te entertainen. Het kind kan meer begrip en medelijden opbrengen voor de werkloze man die haar ouders betuttelen, dan zijzelf. De gedroomde bijval voor haar gedicht krijgt ze trouwens niet.
Hetzelfde gebeurt met een meisje dat vaststelt dat een staking op het werk van haar vader thuis meer aandacht krijgt dan haar woordjes Latijn. Rita Demeesters kind voelt zich alsmaar eenzamer en onveiliger in het gezin, tot het er werkelijk mee in botsing komt. Zo is er de jongen die voortdurend uitgedaagd wordt door zijn jongere broertje, dat zoveel leuker en aardiger uit de hoek kan komen. Hij is afgunstig, omdat hij zich ten onrechte miskend weet. Per ongeluk trapt hij zijn broertje het ziekenhuis in, waarna hij de verantwoordelijkheid natuurlijk volledig in eigen schoenen geschoven krijgt. Zijn woedende vader zadelt hem op met een destructief schuldgevoel.
Maar het leven gaat door. Demeester gaat weer een stapje verder en stuurt haar kinderpersonage op kamp. Opnieuw kijkt het op naar een haantje de voorste, deze keer als vertrouweling. Maar dan blijkt dat ook zo'n buitenbeentje de zware tol van het leven moet dragen. De hele tijd hebben ze een andere jongen het leven zuur gemaakt, tot hij hen verklikt. Wat het hoofdpersonage hoog zit, is dat de martelaarsrol die de verklikker speelt, gevaarlijker is dan hun plagerijen. Hoe snel ontpopt een slachtoffer zich niet tot een folteraar. Voor Demeesters kind is kuddegeest dan ook absoluut uit den boze. Het kiest voor afzijdigheid, voor de zijlijn. Persoonlijkheid is niet zozeer een kwestie van de sterkste of de slimste zijn. Persoonlijkheid is een innerlijke kwaliteit, die niet door heldenfeiten in de wacht gesleept wordt, maar veeleer door een koppig zelfbewustzijn.
Dergelijke inzichten worden dat kind natuurlijk ingelepeld terwijl het als volwassene zijn anekdote vertelt. Dat verband wordt voortdurend gelegd, en Demeester doet dat heel goed. Zoals gezegd, veel beter dan wanneer ze volwassenen rechtstreeks aan het woord laat. Opnieuw confronteert ze ze met een strijd om gezag, om erkenning. Soms is ze daar ronduit flauw in, zoals in het verhaal over een groep biologen die elkaar regelmatig op congressen tegenkomen, of zoals in het titelverhaal, dat zich weer in een gezinssituatie afspeelt en daarmee opnieuw de lijn van de bundel volgt. Het handelt over een jong echtpaar dat ruzie krijgt over het gehuil van de baby van de buren. De vrouw verlaat de gehorige flat om de stad in te gaan. Ze krijgt spijt terwijl ze in een café een moraliserende conversatie afluistert. De manier waarop Demeester moeizaam het verhaal afrondt, laat zien dat ze op een of andere manier echt in verlegenheid zit als ze interessante dingen moet bedenken over volwassenen.
Eén verhaal springt eruit. Het gaat over een groepje vrouwen dat een cursus expressie volgt en met elkaar kleine theaterstukjes in elkaar zet. Door het spel moeten ze zich op den duur losser gaan gedragen en emoties laten bovenkomen. Dat gebeurt nogal drastisch bij de hoofdfiguur, als ze door een woedeaanval uit haar rol valt. Verbaasd kijken haar medespeelsters op. Beheersing is een strikte regel in de maatschappij. Maar de vrouw raakte van streek door de overspelscène die ze speelden, en die haar deed denken aan iets wat ze zelf met haar man meegemaakt had. Opnieuw blijkt de gezinskern voor de spanning verantwoordelijk te zijn. Maar jammer genoeg verkijkt het personage haar kans om er in de vertrouwelijke spelsituatie op door te gaan.
Een kind vindt op weg naar de volwassenheid tal van belagers die zijn bezit op het oog hebben. Hij merkt dat hij niet het enige wezen op aarde is en dat de verhoudingen die hij aangaat voortdurend bedreigd worden. De aandacht van zijn ouders wordt hem afgesnoept door zijn broers en zussen. Later wordt zijn vrouw hem afgesnoept door haar minnaar. Verhoudingen staan centraal in Demeesters proza: samen onder één dak leven is een dwangidee, die veel mensen de ruimte ontneemt. Haar literaire universum wordt