Sedert vele eeuwen heeft men in Rusland traditioneel voor de Nederlanders veel eerbied, sympathie en interesse. De Hermitage in Leningrad maakte iedereen terdege bekend met de grootse Hollandse schilderkunst van de Gouden Eeuw. Maar andere gebieden van de Nederlandse cultuur (literatuur, muziek, film e.a.), de geschiedenis en in het bijzonder de taal waren en zijn voor nietspecialisten in de Sovjet-unie nog steeds een grote, ‘exotische’ onbekende. De voorstelling van Nederland gaat nog steeds niet verder dan de vereenvoudigde toeristische clichés.
Met een volstrekt ondoordringbare sluier der onbekendheid echter waren in onze ogen de verwante zuiderburen van de Nederlanders omgeven. Over hen wisten we niets, zelfs geen clichés. Ik heb op school acht jaar Frans gehad en zelfs Franstalige literatuur (in Sovjetscholen leert men slechts één vreemde taal, gewoonlijk vijf jaar, in sommige scholen echter acht jaar). Men vertelde ons over België, we lazen Charles de Coster, Emile Verhaeren en Maurice Maeterlinck en luisterden naar liedjes van Jacques Brel. Maar in die tijd was er niemand die ons zei dat in België miljoenen Vlamingen leven, die Nederlands spreken en in dat land zelfs de meerderheid van de bevolking uitmaken! België was voor Sovjet-mensen ‘Klein Frankrijk’, een land met Franse taal en cultuur. Deze verkeerde voorstelling, die haar wortels heeft in de negentiende eeuw, was zelfs bij de intellectuelen in de Sovjetunie lang verspreid. Daarvoor kan men volgens mij drie belangrijke oorzaken noemen:
- oude mensen herinnerden zich Belgische ingenieurs en industriëlen in het pre-revolutionaire Rusland, die alleen Frans spraken;
- Sovjet-mensen leerden westerse landen in het verleden bijna altijd kennen via de communistische beweging, die in België traditioneel meer verbonden was met de oude, grote fabrieken in Wallonië, en die dus Franstalig was. (Op school konden wij België slechts ontdekken door het lezen van de communistische krant ‘Le drapeau rouge’.)
- in de jaren zestig en zeventig was internationale informatie in de Sovjet-pers schaars en waren de door haar gemaakte analyses steeds zeer beknopt. België was immers het land van de vijand, met het hoofdkwartier van de NATO, en dat was genoeg om niets te vertellen over de mensen die op dat kleine hoekje van de aarde leefden, over hun afstamming, taal, cultuur, godsdienst en tradities.
Iemand die zich hier niet professioneel bezighoudt met Europese talen, geschiedenis en volkenkunde, zou kunnen denken dat de Vlamingen hebben geleefd van de vijftiende tot de achttiende eeuw... Van Eyck, Brueghel, Rubens en Jordaens noemde men ‘Vlaamse kunstenaars’. Ook Tijl Uilenspiegel was een Vlaming, die in Rusland zeer populair werd dank zij een goede Russische vertaling van de Coster's roman. In het Russisch bestond de uitdrukking ‘Vlaamse overvloed’, die het gevolg was van de stillevens van Frans Snijders in de Hermitage. Waar is dit levenslustige volk met zijn bekende kunstenaars gebleven, met zijn vrolijke en drieste helden uit het gewone volk, een volk met een goede keuken en lekker bier, waar is het naartoe na de achttiende eeuw? Dat was voor ons niet erg duidelijk. Het huidige België wordt, zoals we immers in onze onwetendheid dachten, bevolkt door Belgen die Frans spreken. In onze kranten en boeken verschijnen trouwens alleen Franstalige bena-