Ons Erfdeel. Jaargang 34
(1991)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 571]
| |
Een doodgeboren kind
| |
[pagina 572]
| |
tot 1969, het jaar waarin René Gysen overleed en het tijdschrift ophield te bestaan, nadat nog een speciaal boeknummer aan deze getalenteerde auteur was gewijd. Natuurlijk was het verdwijnen van Gysen niet de echte of enige reden van Komma's einde; dat hield veeleer verband met een aantal moeilijkheden die zich eigenlijk al voor de start hadden gemanifesteerd. Het was hierop dat Weverbergh zinspeelde in bovengenoemde brief toen hij gewaagde van een doodgeboren kind. Een doodgeboren kind komt inderdaad levenloos op de wereld: zijn lot ligt al vast voor het kan beginnen te bestaan. In het geval van Komma kon zeker geen sprake zijn van erfelijke factoren die de voortijdige mislukking van het tijdschrift zouden hebben veroorzaakt. De ‘ouders’ van het blad waren immers kerngezond en uitermate vitaal gebleken. Men zal zich herinneren dat Komma ontstond uit de fusie van Bok en Diagram, twee periodieken die op het eerste gezicht toch weinig met elkaar gemeen hadden. Diagram (januari 1963-december 1964) was een gedrukt en fraai uitgegeven tijdschrift, waarvan de ondertitel luidde: ‘diagram voor progressieve literatuur’. Het vroeg aandacht voor de nieuwe literaire stromingen in binnen- en buitenland en was overwegend kritisch-essayistisch van inspiratie, maar toch werden ook scheppende bijdragen opgenomen. Met name de opstellen van Paul de Wispelaere, die samen met Korban (Hendrik Manhaeve), Jan van der Hoeven en Hedwig Speliers de oorspronkelijke redactie uitmaakteGa naar voetnoot(4), profileerden het blad. In de rubriek ‘De Kam’ (naar Cats' volkswijsheid dat een schurftig hoofd de kam vreest) werden wel polemische stukjes opgenomen, zo ondermeer een aantal reacties op Weverberghs beruchte ‘Interview met Jan’ dat uitgerekend in dit, overigens weinig agressieve tijdschrift was verschenenGa naar voetnoot(5). Daarmee was dan toch een brug geslagen tussen Diagram en Bok, een eenmanstijdschriftGa naar voetnoot(6) geleid door (Julien) Weverbergh dat uitsluitend kritisch-polemisch was, maar ook een aparte rubriek voor derden openstelde onder de naam ‘Paraplu'ke Parasolleke’. Zoals de titel liet vermoeden - hij was ontleend aan een bekend Vlaams kinderliedje - was de toon van deze column aanzienlijk ludieker dan die van ‘De Kam’, hoewel de bijdragen in Bok toch veel polemischer, bitsiger en agressiever waren. Precies via ‘Paraplu'ke Parasolleke’ werd de uitwisseling tussen beide tijdschriften gerealiseerd lang voor er sprake was van een eigenlijke fusie: zo was reeds in Bok 2 een brief van Hedwig Speliers afgedrukt, waarin hij op uitnodiging van Weverbergh de redenen van zijn ontslag uit de redactie van Diagram toelichtteGa naar voetnoot(7), en ook Paul de Wispelaere zou nader op deze zaak ingaanGa naar voetnoot(8). Bok was een controversieel tijdschrift dat zichzelf, bewust of onbewust, in een marginale, hoewel belangrijke traditie in de Nederlandse letteren situeerde. Zijn stichter en redacteur voelde zich verwant met Eddy du Perron en had via dit ‘enfant terrible’ enkele Multatuliaanse contradicties geassimileerd. Zo publiceerde hij zowel uiterst subjectieve notities als academische voorbeelden van zogeheten objectieve close reading. Bok richtte zich vooral tegen de Vlaamse zelfgenoegzaamheid en de onderlinge bewieroking van tweederangsschrijvers, maar besteedde ook veel aandacht aan de Noordnederlandse literatuur omdat het werkelijk een brug wou slaan tussen Noord en Zuid en daarin ook slaagde: het gezaghebbende tijdschrift Merlyn was er erg vroeg bij | |
[pagina 573]
| |
De ‘Komma’-redactie in 1967: vlnr. J. Weverbergh, R. Gysen, Pierre H. Dubois en P. de Wispelaere. Op de voorgrond: Mej. J. Waerebeek, secretaresse van de uitgever.
om de schijnwerper op Bok te richten, en ook de Nederlandse uitgeverswereld bleef niet onverschillig, zoals bleek uit de publikatie van het BokBoek bij De Bezige Bij. Deze toenadering die o.m. dank zij Bok tot stand kwam, zou van groot belang blijken te zijn bij de oprichting van Komma in 1964. Zowel Bok als Diagram hielden eind 1964 op te verschijnen, het ene in november, het andere een maand later. Op dat ogenblik waren evenwel de gesprekken over een fusie al aan de gang. Bij het begin van de tweede jaargang van Diagram, in het voorjaar van 1964, hadden De Wispelaere en Weverbergh besloten nà die jaargang en na het tiende Bok-nummer hun tijdschriften samen te laten gaanGa naar voetnoot(9). Daarbij ging vooral Weverbergh op zoek naar een uitgever die door een merkwaardige samenloop van omstandigheden Nijgh en Van Ditmar bleek te zijn. Midden april zegt de redactie van het Vlaams-Nederlandse tijdschrift Gard Sivik immers iedere verdere medewerking met deze uitgeverij op. Sleutelaar, Vaandrager, Verhagen en Armando vooral zijn ontevreden over de verspreiding van zowel het tijdschrift als de Nieuwe Nijgh-boeken en besluiten hun teksten en manuscripten voortaan naar De Bezige Bij op te sturen, waarvan ze ook hopen dat die Gard Sivik verder zal uitgeven. Voor de Vlaamse redacteuren ligt de zaak moeilijker. Met name René Gysen, die in die tijd een drukke correspondentie met Weverbergh voert, beseft heel goed dat zijn werk niet zo meteen in het fonds van de Bezige Bij geapprecieerd zal worden, en hetzelfde geldt ongetwijfeld ook voor Willy Roggeman. Gysen weet niet goed of hij voor of tegen Nijgh moet beslissen. Overigens is hij voor dezelfde uitgever bezig met een belangrijk project: Anoniem 20ste eeuw, waarin ‘jongeren’ ten onrechte onbekend gebleven auteurs zullen introduceren. Daarnaast zijn gesprekken gaande om hoogstaande buitenlandse literatuur in vertaling uit te geven. Blijkbaar is er vooral belangstelling voor Duitse meesters zoals Gottfried Benn en Robert Musil, en zo wordt Roggeman erbij betrokken. Kennelijk moet alles vlug gaan, want amper veertien dagen later brengt | |
[pagina 574]
| |
uitgever Van Dam van Isselt samen met Pierre H. Dubois een bezoek aan Roggeman, waarbij dit soort vertaalwerk als hoofdpunt op de agenda staat. Diezelfde middag rijden beide Nederlanders van Ninove naar Teralfene, waar Julien Weverbergh woont. Wanneer deze laatste 's avonds in Aalst Roggeman ontmoet, is hij overenthousiast over een nieuw tijdschrift. Roggeman weet niet precies waarover Weverbergh het heeft en vraagt opheldering aan Van Dam van Isselt. Het blijkt dat er nog niets definitief beslist is, niet het minst wat de redactie betreft. Weverbergh, De Wispelaere en Roggeman zouden er zeker deel van uitmaken, maar daarnaast vallen andere namen: op de eerste plaats René Gysen, en verder Piet Calis, Hans Verhagen, Marcel van Maele, Werner Cranshof en Herwig Leus. De definitieve redactie is bekend: Pierre H. Dubois en de Vlamingen Weverbergh, De Wispelaere, Gysen en Roggeman. De deelneming van deze laatste zal evenwel gauw een breekpunt blijken te zijn, en in het licht van latere ontwikkelingen is het ook verwonderlijk dat hij toch werd aangezocht om toe te treden. Weliswaar had Weverbergh hem al vóór de Bok-periode gevraagd mee te werken aan een schooltijdschriftGa naar voetnoot(10) en was er een (beperkte) briefwisseling ontstaan, maar de relatie was anders dan met de overige redacteuren. Toch zou de inbreng van Roggeman van zeer groot belang blijken, en het is in dit verband zeker geen toeval dat de eerste regelingen via hem verliepen. De eerste vergadering had plaats op 18 augustus 1964. De uitgever had Roggeman gevraagd uit te kijken naar een landelijke omgeving en de keuze viel uiteindelijk op Schilde, de woonplaats van René Gysen die zich liever niet verplaatste. Trefpunt werd het restaurant Vieux Temps, Turnhoutsebaan 466, waar om 1 uur zou worden geluncht. Blijkens het verslag van deze allereerste bijeenkomst stippelde vooral Weverbergh het beleid uit: het nieuwe tijdschrift zou scheppende artikelen, essays en kritieken bevatten, maar ook een rubriek waarin oude, in de vergetelheid geraakte teksten weer zouden worden voorgesteld. Het was de oude droom van Weverbergh zoals hij die reeds in start had willen realiserenGa naar voetnoot(11). Daarnaast zouden de redacteuren een inventaris opmaken van wat er in de eigentijdse literatuur gebeurde. Hoe vaag deze ideeën ook waren, het was duidelijk dat het blad uitsluitend op de literatuur zou zijn georiënteerd. Toch werd ook aan een kleine-letter-rubriek gedacht, waarin het wereldgebeuren zou worden behandeld in zijn relatie met de literatuur (b.v. Der Stellvertreter). Ook zouden er speciale nummers worden verzorgd, m.o. over Boon, Henry Miller, Simon VestdijkGa naar voetnoot(12). De naam van het tijdschrift ten slotte werd gesuggereerd door Roggeman: Komma. Allen gingen akkoord. Het was ook Roggeman die de eerste beginselverklaring ontwierp. Eind augustus zond hij de tekst onder de titel Zo maar een verklaring naar Weverbergh met het verzoek alle redacteuren hun op- en aanmerkingen te laten neerschrijven, zodat hij een tweede concept kon maken. De tekst begon met de woorden: ‘De komma is in de interpunctie het leesteken dat steeds problematischer wordt naarmate men erover nadenkt!’Ga naar voetnoot(13) Hoewel deze eerste zin uiteindelijk weg zou vallen, diende deze verklaring als model voor een aantal varianten waaruit de definitieve tekst zou worden gedistilleerd. Inderdaad, na heel wat heen en weer geschrijf bleven er drie versies van | |
[pagina 575]
| |
over: de oorspronkelijke (van Roggeman) met kleine veranderingen aangebracht door De Wispelaere en Weverbergh, een soort synopsis van René Gysen, en een compromis gesuggereerd door zowel deze laatste als Weverbergh. Dat was althans de toestand zoals Weverbergh die beschreef in een van zijn ‘Kommakommentaren’, een reeks praktische voetnoten bij zijn werk als redactiesecretarisGa naar voetnoot(14). De compromisversie bleek achteraf het best aan de officiële beginselverklaring te beantwoorden, hoewel er heel wat onzekerheid heerste wat betreft de juiste dosering proza, poëzie en essays: zo had Roggeman alleen van proza en essay gesproken, terwijl de anderen wel degelijk de poëzie incalculeerden, maar dat aspect ten slotte toch niet aan bod lieten komen. In het eerste nummer van Komma luidde de redactionele verklaring als volgt: ‘De functie van de komma is grammaticaal èn ritmisch. Dit betekent, dat het plaatsen van de komma zowel door logische, traditionele als creatieve, vernieuwende factoren wordt bepaald. Met dit komma-beeld is het gelaat van dit tijdschrift getekend. De redacteuren hebben voldoende belangstellingsvelden met elkaar gemeen om de nadruk op individuele nuancering te kunnen leggen. Zij verwerpen niet a priori voorgangers en stellen vruchtbare mutatie op prijs. Tussen de literaire sleur en de mode van de anti-literatuur mag wel eens een komma geplaatst worden om de relativiteit van de sleur, de mode en de komma te doen blijken’. De stijl van Roggeman bleef herkenbaar, ook in de volgende alinea: ‘De redactie ziet Komma als een leesteken vooral voor de theorie en de praktijk van de literaire expressie. Zij wil door kritisch-essayistische analyse van het Nederlandse en buitenlandse proza de aandacht op deze problematiek vestigen’. En daaronder, al
even ‘problematisch’ als in de originele openingszin werd gesuggereerd: ‘Komma, een litteken’Ga naar voetnoot(15). Merkwaardig genoeg ontbrak deze lapidaire slotzin, deze verbale paukeslag totaal in alle versies, maar alles laat vermoeden dat ook deze inbreng van Roggeman kwam: een slotakkoord dat de muzikaal georiënteerde Roggeman krachtig en kernachtig neerzette aan het einde van wat
Folder van ‘Komma’, zoals die destijds werd verspreid om het tijdschrift aan te kondigen.
alles welbeschouwd ‘zijn’ verklaring was. Tegelijk waren deze drie woorden erg symbolisch geladen, hoewel de schrijver ervan dat op dat ogenblik niet kon vermoeden. Of toch? Een litteken is immers een teken dat op het lichaam overblijft nadat een wonde genezen is; het blijft dan ook altijd herinneren aan de voorbije pijn. Nu was het uitgerekend Roggeman die in de voorbereidende periode, nog voor het eerste nummer moest verschijnen, voor nogal wat problemen had gezorgd door een vrij strakke houding tegenover een aantal redactionele zaken, met name de eventuele opdeling van ieder tijdschriftnummer in vaste rubrieken én de rol van de medewerkers. Zij zouden de breekpunten vormen waarop de nieuwe redactie dreigde te pletter te lopen. In wezen lag het probleem echter veel dieper: in totaal tegenovergestelde belangen en bedoelingen, in karaktertrekken en aspiraties, kortom in extra-literaire zaken die het ouderschap over Komma ondermijnden en zich zouden wreken in het ‘doodgeboren’ kind. Overigens was het eerste nummer daarvan een illustratie, aangezien Roggeman zijn opstel over Carl Einstein terugtrok toen hij op 28 november 1964 het besluit nam uit de redactie te treden. Welke wonden zorgden nu voor deze vroege discordantie in een toch interessante constellatie van redacteuren? Wat de rubrieken betreft, voelde vooral Weverbergh zich daarvoor gewonnen. Hij zag drie grote afdelingen: ‘De Kam’, ‘Uit de hel’ en een rubriek die een ‘principiële stellingname t.o.v. een | |
[pagina 576]
| |
boek’ zou bevattenGa naar voetnoot(16). Voor ‘De Kam’ waren er geen echte problemen. Het was eigenlijk de synthese van de gelijknamige rubriek in Diagram en het ‘Paraplu'ke Parasolleke’ in Bok, m.a.w. een polemisch substraat waarin de actualiteit op de korrel zou worden genomen. Ook Roggeman aanvaardde dit gedeelte, maar hij verzette zich tegen een verdere opsplitsing en dus versnippering van het tijdschrift. Weverbergh b.v. wilde in ieder nummer van de eerste jaargang een uitvoerige bijdrage brengen over vergeten of verboden boeken, iets wat resulteerde in het stuk over de ‘procès de bestialité’Ga naar voetnoot(17). Overigens stelde zich hier een ander probleem, omdat Weverbergh van zins was deze rubriek ‘Uit de hel’ te vullen met de hulp van Herwig Leus. Hiertegen maakte Roggeman uitdrukkelijk bezwaar omdat Leus geen redacteur was en zijn inzendingen dus niet a priori aanvaard konden worden. Een logische gedachtengang die het diepgaande verschil tussen de redacteuren weerspiegelde. Tot slot was er de ‘principiële stellingname’, een te lange titel die vervangen werd door ‘Balans’. Gewoontegetrouw was Weverbergh hierover erg enthousiast, maar de stimulerende idee achter dit concept kwam van Paul de Wispelaere. Ook René Gysen was ervoor te vinden, en het leek wel alsof hier een snaar aan het trillen was die in de redactionele polyfonie voor de lang verwachte harmonie zorgde. De Wispelaere zag het zo, dat iedere redacteur zijn houding tegenover een recent verschenen boek of een literaire gebeurtenis zou bepalen in 1 tot 2 bladzijdenGa naar voetnoot(18). Gysen op zijn beurt waarschuwde ervoor dat deze mini-teksten toch geen klassieke recensies mochten worden, maar veeleer een signalement dienden te zijn van b.v. een boek dat ten onrechte over het hoofd was gezien en dat toch treffend de stellingen van Komma illustreerde, of anderzijds een boek dat om al even duidelijke redenen gekraakt moest wordenGa naar voetnoot(19). Weer ging Roggeman niet akkoord met deze ‘Balans’, omdat hij vreesde dat het tijdschrift op die manier uiteen zou vallen in kleine periodiekjes die geen eigen gezicht meer zouden hebben. Zijn tegenkanting kreeg de betekenis van een veto, aangezien van de twee mogelijke oplossingen (de rubriek zonder hem of helemaal geen) de laatste werd gekozen. Zo belandden de reeds geplande stukken in ‘De Kam’: Gysens bedenkingen ‘n.a.v. hemel en dier van hugo raes’ en Weverberghs ‘ene vlaemsche bio- en bibliographische studie’Ga naar voetnoot(20). Vooral Weverbergh betreurde deze gang van zaken: volgens hem verwachtten de lezers van Bok en Diagram iets van Komma, dat nu juist zou liggen in de principiële en dus vaak gewaagde stellingname van de ‘Balans’Ga naar voetnoot(21). De rest van de argumentatie is bijzonder boeiend en reveleert de filosofie achter het tijdschrift en tegelijk Weverberghs visie op de literatuur zoals die reeds in de Bok-periode tot uiting was gekomen: de erkenning van de volstrekte relativiteit van alle oordelen tegenover de drang om toch zulke gepassioneerde uitspraken te doen en ze een zweem van objectiviteit mee te geven. Tevens illustreert deze gedachtengang de overgang van de gestencilde revolutie naar de officiële consolidatie, aangezien bij dit alles ook rekening werd gehouden met commerciële en publicitaire belangen. Toch werd de rubriek ‘Balans’ aanvaardGa naar voetnoot(22), maar om de een of andere reden zou het concept van de principiële stellingname nooit worden uitgewerkt. Blijkbaar was het eerste nummer een moeilijke | |
[pagina 577]
| |
bevalling: een maand na de vergadering in oktober 1964, waar de praktische beslissingen werden genomen, maakte Roggeman bekend dat hij uit de redactie wou stappen. Van alle kanten werd erop aangedrongen dat hij zou blijven, wat dan ook gebeurde, zij het niet zonder een paar wrijvingen. Opnieuw kwam de oude wrevel boven over het misverstand als zou hij de stoot tot het tijdschrift gegeven hebben, maar hij vond toch het nodige begrip van zijn medewerkers om officieel als redacteur vermeld te blijven. Overigens zou hij uitstekende bijdragen voor het tijdschrift leveren. Komma werd over het algemeen goed ontvangen; ook de formule (vier tijdschriftnummers en een boekaflevering) werkte goed. Maar onder de fraaie uitgave, het mooie logo en de beheerste vormgeving ging een latente wanhoopspoging schuil om de geestdrift van Bok en de eruditie van Diagram harmonieus te doseren. Maar de bloedgroepen bleken niet te accorderen. In een brief aan een Nederlandse krant schreef Weverbergh over het ontstaan van Komma dat De Wispelaere en hijzelf besloten hadden Bok en Diagram in een nieuw tijdschrift te ‘fusilleren’Ga naar voetnoot(23). Zelden had een tikfout zulke symbolische betekenis gehad. |
|