Ons Erfdeel. Jaargang 34
(1991)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 563]
| |
Zijn er na 1992 nog streektalen?
| |
Taal als liefdesobjectHet is met een taal als met een mens: als we erin geloven zijn de levenskansen groter. In de taalwetenschap wordt de metafoor van taal als iets levends, als iets bijna menselijks al lang ge-bruikt. De taalgeografie gebruikte formuleringen alsof taal een leger was. Hellinga dreef er de spot mee toen hij in 1942 sprak over een ‘wig in de aanvalsrichting’, ‘het Veluwse massief’, ‘een linie die verdedigd wordt’Ga naar voetnoot(1). Ook nu nog komen termen voor als ‘aanpassing’, ‘uitsterven’, ‘ontwikkeling’, die minder iets menselijks maar toch iets levends suggereren. Je kunt levende wezens liefhebben en haten, mensen kunnen talen liefhebben en haten; sommigen hebben zelfs een haat-liefde-verhouding met hun taal. In het Nederlandssprekende gebied ken ik geen vitaler dialect dan het Amsterdams. Al in de 16e eeuw waren de Amsterdammers trots op hun taal en zo is het nog. Daardoor werd het Amsterdams zelfs internationaal bekend in de jaren van de ‘Damslapers’, ± 1969. Ook de Antwerpenaren zijn trots op de hunne. De liefde voor de eigen taal is bij de inwoners van deze stad zo krachtig geweest, dat ze de eeuwen van onderdrukking door het Frans heeft doorstaan. Liefde voor de eigen taal staat nooit op zich zelf. Taal is voor de spreker niet meer dan een in strument, dat hij gemakkelijk hanteert omdat hij er dagelijks mee omgaat. Met dat instru- | |
[pagina 564]
| |
ment functioneert hij in zijn gezin, in zijn buurt, in zijn bedrijf. De taal hoort bij zijn woonplaats, bij zijn streek, bij zijn land; die kan hij liefhebben of haten en in die liefde zijn dan de gevoelens voor de taal besloten. Het is geen wonder dat de Amsterdammers in de 17e eeuw trots waren op hun stad. De stad en flink wat bewoners waren rijk aan geld en cultuur. In deze eeuw werd de basis gelegd voor het gevoel van eigenwaarde van de Amsterdammers dat ze ook nu nog onverminderd laten blijken. | |
Amsterdams, Hollands, NederlandsZoals Amsterdam de rijkste en machtigste stad was, werd Holland de rijkste en machtigste provincie in de Noordelijke Nederlanden. En de taal van die provincie werd daardoor ‘het beste’. Het beste ‘wat’? Het enige antwoord is ‘De beste streektaal’. En sedert enkele eeuwen is het ook het dominante dialect, dat grammaticaregels levert, op de scholen onderwezen en in het officiële verkeer gebruikt wordt. Langzamerhand begint het door te dringen dat dit dominante dialect van oudsher net zo goed een streektaal is als Vlaams, Brabants, Gronings, enz. In de 19e eeuw noemt men het ‘Hollands’ en men bedoelt dan Nederlands, de taal die als norm geldt voor de hele Nederlandse natie en tegenwoordig ook voor veel Vlamingen. De overtuiging ‘Hollands is Nederlands’ is er, vooral in de 19e en 20e eeuw, bij aanstaande leerkrachten en leerlingen zo ingeramd, dat ook tegenwoordig nog weinigen in staat zijn zich een zelfstandig oordeel over dit probleem te vormen. Gelukkig voor de andere streektalen zijn de verschillen in rijkdom, zowel in geld als in cultuur, tussen ‘Holland’ en andere streken kleiner geworden. Niet alleen Friezen en Vlamingen, ook sprekers van andere streektalen worden zich bewust van het feit dat hun ‘taal’ niet slechter is dan het Hollands, dat elk onderwerp erin behandeld kan worden, dat ook hun talen het recht hebben aan het Nederlands bij te dragen, in woorden en in uitspraak. Maar dat recht wordt nog onvoldoende erkend. De laatste jaren groeit wel de waardering voor andere regionale variëteiten, vooral voor de zuidelijke, Brabants, Limburgs en Vlaams. Die verandering zou het gevolg kunnen zijn van het feit dat Nederland de laatste jaren enige ministers heeft gehad die Nederlands spreken met een zuidelijk accent; Dries van Agt was de eerste. Een mi-nister heeft gezag en zijn taal kan dus als voorbeeld genomen worden. Ook de Vlaamse variant van het Nederlands lijkt in de lift te zitten. We zien Vlamingen en Nederlanders gezamenlijk optreden in Nederlandse tv-programma's, enkele Vlaamse presentatoren van Nederlandse programma's worden erg gewaardeerd, Vlaamse zangers en cabaretiers worden bewonderd, wielrenners met zuidelijke accenten behalen successen in belangrijke wedstrijden. De zuidelijke varianten genieten meer waardering dan de noord-oostelijke, de streektalen met duidelijk uitgesproken -n in woorden als zitten, liggen, lopen, die ten oosten en ten noorden van de IJssel gesproken worden. Ik vermoed dat daarvoor meer dan één oorzaak is. Deze streektalen lijken op het Nederduits, dialectsprekers aan beide zijden van de landsgrens verstaan elkaar uitstekend. Al in de 19e eeuw waren de wederzijdse gevoelens tussen Nederland en Duitsland allesbehalve vriendschappelijk. Vele Duitsers vonden dat het kleine Nederland bij de Noordduitse Bond hoorde en dat de Nederlanders toch maar een Duits dialect spraken; van een eigen taal kon geen sprake zijn. | |
[pagina 565]
| |
Nederland vreesde toen al voor annexatieGa naar voetnoot(2). Hierdoor werden tegenstellingen versterkt, terwijl die tussen het katholieke zuiden en het protestantse noorden, en tussen België en Nederland geleidelijk minder scherp worden. Het zou teveel ruimte vragen dergelijke tegenstellingen verder toe te lichten. De algemene gevolgtrekking is dat de houding tegenover taal samenhangt met macht in een ruime zin van het woord. | |
TaalveranderingTaal verandert voortdurend, woorden verouderen of krijgen een andere betekenis en daardoor moeten boeken uit vroeger eeuwen toegelicht worden. In onze tijd gaat dat vlugger; door grotere mobiliteit en door de massamedia horen we andere sociale en regionale dialecten dan die van onze omgeving en andere accenten. Om verstaanbaar te zijn past men zich aan elkaar aan. Bij onderzoek blijkt dat de verschillen tussen vroegere dorpsdialecten kleiner worden waardoor regiolecten ontstaan. De bovenplaatselijke elementen blijven over en de dialecten vertonen over een groter gebied meer overeenkomst. Dialecten passen zich aan elkaar aan, maar geven ook toe aan de druk van de standaardtaal. Hoppenbrouwers constateerde deze verschijnselen eerst in de regio van zijn geboortedorp, in oostelijk Noord-Brabant, later in de provincie GroningenGa naar voetnoot(3). Maar taal verandert ook als groepen met dezelfde taal het contact verliezen. Daardoor zijn op de vier continenten Engelse dialecten ontstaan. Het Amerikaanse, het Australische en het Zuidafrikaanse Engels zijn anders dan het Engelse Engels. En in Engeland spreekt men wat goedmoedig neerbuigend van het Europese Engels, dat voor een Engelsman slecht Engels is, vooral herkenbaar door de overeenkomst van technische termen. | |
Norm, variatie en functieVroeger gold het Nederlands van hooggeplaatste personen als norm, want ze spraken ‘beschaafd’. Hun uitspraak gold als voorbeeld dat zo goed mogelijk nagevolgd moest worden. Maar voor een eenvormige standaardtaal, het ideaal van de 19e eeuw, hoeven we tegenwoordig niet meer bevreesd te zijn. Massamedia en geluidsapparatuur hebben ons geleerd dat elk vogeltje zingt zoals het gebekt is en de democratisering dat het ook het recht daartoe heeft. We gebruiken taal voor communicatie en zelfexpressie. Voor beide is het belangrijk dat we elkaar verstaan en begrijpen. En uit dat oogpunt zou het 't gemakkelijkste zijn als we op de hele aarde dezelfde taal gebruikten. Dus niet Nederlanders en Vlamingen Nederlands, Chinezen Chinees, maar allemaal één taal met hetzelfde accent. Dat zou pas functioneel zijn! Maar de Engelse ‘werelddialecten’ wekken weinig verwachtingen op een toekomst met een eenvormige wereldtaal. De ervaringen van taalgebruikers en de onderzoekingen van taalkundigen hebben ons tot het inzicht gebracht dat taalvariatie normaal en eenvormigheid ongewoon is. We hebben geleerd dat één nationale taal, zoals in Frankrijk, Duitsland, Engeland en Nederland, iets uitzonderlijks is, dat meer dan één taal, zoals in België, Zwitserland, vele landen in Oost-Europa en op andere continenten, de gewoonste zaak van de wereld is. We beginnen in Nederland ruimere normen te aanvaarden. De ‘Hollanders’ beschouwden nog voor kort de dialecten in Nederland als slecht uitgesproken, gedegenereerd Hollands en Vlaams was een grappig, kinderlijk taaltje. Variatie in taal is zo normaal dat deze zich handhaaft tegen de onderdrukking in. In Frankrijk is in de Napoleontische tijd geprobeerd de streektalen uit te roeien, maar het dialect van de Languedoc is nog altijd een levende taal. Nog ongeveer een halve eeuw geleden meende men dat een kind dat tweetalig opgevoed werd, taalarm in beide talen zou worden. Maar tegenwoordig klinken er andere geluiden. Prof. Einar Haugen, een Amerikaanse taalkundige van Noorse afkomst, een man die tweetaligheid aan den lijve heeft ervaren, schrijft in zijn laatste boek het volgende: ‘Tweetaligheid hoeft voor een kind geen nadelige gevolgen te hebben als de omstandigheden het kind voldoende steunen en helpen. In dat geval kan het geen kwaad om twee culturen en twee talen te integreren. De voldoening die tweetaligheid - tenminste in mijn geval - geeft is nooit geëve- | |
[pagina 566]
| |
naard door de verschillende talen die ik later in mijn leven, meestal op school, geleerd heb’Ga naar voetnoot(4). En Dr. D. Dolman, vroeger voorzitter van de Tweede Kamer in Nederland, zei dat hij het altijd als een voordeel beschouwd heeft dat hij vanaf zijn vroegste jeugd met twee talen opgevoed is, zijn dialect en NederlandsGa naar voetnoot(5). Prof. Muysken verklaart zelfs het bestaan van veel talen als volgt: ‘De meertaligheid van de mens, het vermogen om meer taalvariëteiten te beheersen en de wil om zich met die variatie te onderscheiden hebben geleid tot de verscheidenheid die we nu aantreffen’Ga naar voetnoot(6). Men is zich bewust geworden van het feit dat een taal met een functie verbonden is, dat men thuis de ene taal kan spreken, b.v. dialect, een andere op het werk, b.v. Nederlands, en een derde, b.v. Engels, in contact met buitenlanders. Alleen zij die van huisuit Engelse standaardtaal spreken, gebruiken in al deze omstandigheden maar één taal. En doordat Engeland een koloniale mogendheid geweest is met delen van het Gemenebest in alle werelddelen, heeft deze taal internationale allures gekregen en in het gedrag van vele Engelsen en Amerikanen ook internati-onale pretenties. Daardoor zijn ze op taalgebied niet alleen arm, maar ze begrijpen ook weinig van de problemen èn de rijkdom van de miljoenen twee- en meertaligen. | |
De toekomst van kleine talenOp diezelfde themadag waarop Dolman getuigde van zijn rijkdom, pleitte Prof. Hans van den Bergh, hoogleraar in Cultuurwetenschappen, ervoor vanaf 1992 te streven naar één taal voor één Europese Gemeenschap. Sommigen verwachten volgens hem dat Engels deze functie zal krijgen, anderen Frans. Nederlands, de taal van een klein taalgebied, maakt geen enkele kans. Volgens hem zouden de Nederlandssprekenden dan toegang krijgen tot een groter kennisbestand, tot een ruimere cultuur; taal speelt daarin vrijwel geen rol. Belangrijke literatuur - hij noemde als voorbeeld Slauerhoff - kan vertaald worden, zoals gebeurde met Homerus, Aischylos en Anderson. Over enkele generaties zal dat Europees gerealiseerd zijn. Dit alles zei de professor in een even snobistisch als kortzichtig betoog. Kortzichtig, omdat tal van facetten onder tafel geveegd zijn. Welke naties zullen bereid zijn hun nationale taal op te geven? Frankrijk en Duitsland hoogstwaarschijnlijk niet. Italië wel, met zijn rijke, oude cultuur? Is Spanje bereid zijn Spaans op te geven, terwijl diezelfde taal ook in een groot deel van Zuid-Amerika gesproken wordt? Maar velen menen, dat de kleinere talen na 1992 in ieder geval zullen verdwijnen. Dit aantal beperken heeft alleen maar voordeel, zeggen ze. Nederlands de taal van een klein taalgebied, dat is waar. Maar is het ook een kleine taal, als het gesproken en geschreven wordt door 20 miljoen inwoners van Nederland en België? Moet men de omvang van een taal niet eerder afmeten aan het aantal sprekers dan aan de grootte van het gebied? Moeten we ons nog langer verheffen op ‘de Hollandse taalwet: Hoe beter u Nederlands leert, des te meer Hollanders zullen weigeren Nederlands met u te spreken, des te vaker zullen ze klagen dat u nooit Nederlands geleerd hebt’Ga naar voetnoot(7). | |
[pagina 567]
| |
van de Gemeenschap. Deze noem ik in het vervolg ook wel ‘Europees’. 2. De landen van de Gemeenschap handhaven binnen hun gebied van vóór 1992 hun eigen talen, maar gebruiken in het internationale verkeer het Europees. 3. De landen van de Gemeenschap handhaven binnen hun gebied hun eigen taal, gebruiken in het overleg over Gemeenschapszaken enkele Europese talen, en in het interstatelijke verkeer hun eigen taal. Ik denk hierbij aan de regel die in België geldt: Je spreekt de taal van het gebied waar je je bevindt, Nederlands in het Vlaamse, Frans in het Waalse gebied. 4. De landen van de Gemeenschap handhaven niet alleen binnen hun gebied hun eigen taal, maar deze blijft ook functioneren in het internationale overleg binnen de Gemeenschap. De talen van de aangesloten landen worden in alle opzichten als gelijkwaardig beschouwd. De ontwikkeling van elk van deze vier mogelijkheden hangt in hoge mate af van de ‘maakbaarheid’ van de samenleving. Prof. Brasz stelde vast dat die ‘maakbaarheid’ heel beperkt blijkt te zijn. Niet alleen in Rusland, ook in het Westen leidde de overdreven toepassing van overheidsbemoeiing tot mislukkingenGa naar voetnoot(8). De eerste mogelijkheid zal alleen gerealiseerd kunnen worden, als er aan de ‘maakbaarheid’ buitensporige eisen gesteld worden. Hoe moet b.v. het onderwijs ingericht worden om dit te bereiken? Dat ene land wiens taal de Europese taal wordt, heeft geen problemen, maar alle andere landen des te meer. Op scholen wordt de voertaal voor het hele onderwijs de Europese taal en daardoor zal er tussen ouders en kinderen een vervreemding optreden. De kinderen leren de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog en van de Koude Oorlog uit de geschiedenisboeken van dat ene land. En het zal wel verschil maken of dat Engelse of Duitse boeken zijn! Ieder land kan ook zijn eigen boeken vertalen in die dominante Europese taal. Tot zover is een en ander wel denkbaar, maar wat moet er gebeuren met archiefstukken die de rechten van personen, van groepen en van steden en dorpen geregeld hebben? Ook vertalen of alles maar weggooien? Een dergelijke ontwikkeling naar één taal is niet ondenkbaar, maar er zullen eeuwen voorbij gaan voordat deze gerealiseerd is en niet de tijd van enkele generaties, zoals Van den Bergh meent. En intussen worden Vlamingen en Nederlanders ‘randburgers’ in Europa, die door het gemis aan een eigen cultuurtaal niet kunnen opklimmen op de sociale ladder. In deze situatie worden alle Europese talen behalve die ene dialecten. In alle landen behalve dat ene zal diglossie heersen, d.w.z. dat de eigen taal in minder functies gebruikt kan worden dan het Europees. Dit wordt gebruikt in het officiële verkeer in de hele Gemeenschap, ook in eigen land waar vroeger de nationale taal gebruikt werd. De nationale taal, het Nederlands b.v., neemt geleidelijk de plaats in van de vroegere dialecten, in onofficieel verkeer, huiselijke gesprekken en intieme relaties. De vroegere nationale talen worden nog gesproken, maar bijna niet meer geschreven. De drie andere situaties bieden integendeel wel mogelijkheden voor het voortbestaan van dialecten, die sterk afhangen van de situatie, maar vooral van de ‘taalwil’ van de burgers. De tweede situatie zou internationaal gezien de gemakkelijkste oplossing zijn. Iedereen hoeft er maar één taal bij te leren. Iedereen wordt tweetalig, d.w.z. hij beheerst zijn eigen taal en het nieuwe Europees evengoed. Met uitzondering van de bewoners van het land, wier oorspronkelijke taal het Europees wordt; die hoeven niets bij te leren en kunnen eentalig blijven. De twee talen zullen dezelfde functies hebben van elke standaardtaal, de Europese taal in de Gemeenschap, de landstaal op nationaal terrein met dezelfde functies van vóór 1992 - de termen nationaal en internationaal blijf ik voorlopig maar gebruiken. Haugen zei het zo: ‘Het valt niet te ontkennen dat het grote praktische voordelen heeft om slechts één taal te hebben om een land (in dit geval de EG) te besturen. Ik vind dit een zuiver bureaucratische oplossing, iets voor een efficiency-deskundige, maar niet voor een menselijk wezen. Integendeel, volgens mij zou de oplossing een weloverwogen en zorgvuldig uitgedachte tweetaligheid zijn, die een ieder van ons een moedertaal laat, een huiselijke, bekende taal van iedere dag, waarmee we ons door en door vertrouwd voelen’Ga naar voetnoot(9). En Muysken: ‘Het | |
[pagina 568]
| |
is opmerkelijk hoe gemakkelijk sprekers zich vaak thuis voelen in meertalige situatiesGa naar voetnoot(10). In deze sss streektalen een belangrijke functie, waardoor het voortbestaan gedurende een aantal eeuwen denkbaar is. Vroeger heerste in elk dorp een wijgevoel dat zich tegenwoordig uitgebreid heeft over grotere gebieden, delen van provincies en zelfs hele provincies. Tegenwoordig worden dialecten wel opzettelijk gebruikt tot uitdrukking van dat wijgevoel, het gevoel van onder-ons zijn. Bezoekers uit het eentalige Holland die zich buitengesloten voelen als hun landgenoten dialect spreken, hebben groot gelijk. Maar zij sluiten zich zelf buiten door niet hun best te doen die dialecten te verstaan en door neer te kijken op die dialecten, omdat ze minderwaardig zouden zijn. En dat oordeel is het gevolg van hun gebrek aan ervaring op het gebied van tweetaligheid of diglossie, doordat ze zo taalarm zijn. Want in de tweede situatie heersen zowel tweetaligheid als diglossie. Tweetaligheid - dat is bruikbaarheid in alle functies - doordat het Europees en de eigen taal gebruikt worden voor min of meer officieel contact, en diglossie - dat is beperkte bruikbaarheid - doordat er een ruime gebruiksmogelijkheid voor streektalen, dialecten, regiolecten en accenten voor intiemere, niet-officiële contacten tussen familieleden, vrienden, collega's, enz. blijft bestaan. Er zal wel iets veranderen in het gebruik van de dialecten als we de lijnen van ontwikkeling in de tegenwoordige tijd doortrekken. Er wordt minder vaak dialect gesproken dan vroeger. Toen werd er meestal Nederlands gesproken tegen de notabelen, de dokter, de predikant, de pastoor, tegenwoordig ook tegen inkomelingen en vooral tegen kinderen. Na de periode waarin het onbeschaafd was om dialect te spreken tegenover iemand die het zelf niet deed, kwam de tijd waarin de kinderen geleerd wordt dat het onbeleefd is dat te doen. In dat stadium zijn we nog. Daardoor liggen de diglossische functies van dialecten en standaardtalen minder ver uiteen dan vroeger het geval was. Zoals ik hiervoor schreef: het lijkt of de zuidelijke dialecten minder van deze afwijzing te lijden hebben dan de noordelijke en oostelijke, waarbij ook de Friese taal gerekend moet worden. Bij velen die een dialect spreken, groeit de belangstelling voor hun taal die men geleidelijk ziet verdwijnen. Er verschijnen steeds meer woordenboeken van dialecten, daarvoor worden spellingsystemen ontworpen, er worden cursussen gegeven. Dialectsprekers leren dialect lezen en schrijven, ze wagen het in proza of poëzie hun gedachten te uiten en er verschijnen gedichten die in kwaliteit niet onder doen voor andere in een standaardtaal. Om de kennis van het dialect te bevorderen verscheen in de Gelderse Achterhoek zelfs een stripboek voor kinderen van 10 tot 15 jaar, dat graag gelezen wordt. En kerkdiensten met een preek en liederen in dialect trekken veel aandacht. Iets nieuws, iets anders dan gewoon? Alleen nostalgie? Of een positief wij-gevoel? Dialect heeft een heel nieuwe functie gekregen door het gebruik in liedjes en cabaretteksten. In de Jordaan werd het Amsterdams al meer dan een halve eeuw geleden voor dit doel gebruikt, in de Achterhoek begon het een vijftien jaar geleden met de rockgroep Normaal. Ook degenen die de teksten wel wat rauw vonden, waardeerden dat ze in het dialect gezongen werden. Daarna hebben andere groepen liedjes van andere genres ook in de streektaal gezongen. En dat vindt geleidelijk meer navolging. | |
[pagina 569]
| |
Uit deze verschijnselen zou men kunnen opmaken dat de dialecten een steviger positie gaan innemen tegenover het Nederlands. Maar als dialecten behouden willen worden, zal het Nederlands een veel steviger positie moeten innemen tegenover de andere talen van de EG-partners. Er is de Nederlanders te lang en te vaak verteld dat hun taal geen waarde heeft, omdat het de taal van een klein land is, omdat er geen grote literaire werken in geschreven zouden zijn, zelfs omdat het niet geschikt zou zijn om alles uit te drukken wat gezegd en geschreven moet worden. Willen we in de bovengenoemde situaties 2, 3 en 4 het Nederlands een plaats geven, dan zullen we het minstens als gelijkwaardig aan de andere nationale talen van de Gemeenschap moeten beschouwen. De streektalen kunnen hun functie van het scheppen van intimiteit, van het elkaar verstaan met een half woord, wel degelijk behouden. In het bovenstaande heb ik het woord ‘taalwil’ gebruikt. Als mensen de taal die ze in hun jeugd geleerd hebben, niet meer willen spreken, zal deze taal zeker een dode taal worden. Als de taal echter in een of andere functie gebruikt wordt, zal hij ook meer en meer aan die functie aangepast worden. De algemene taal in de Nederlandstalige gebieden was eens vooral omgangstaal, gesproken taal en als geschreven taal gebruikte men Latijn, vooral voor bestuurlijke en juridische teksten. Maar in de 16e eeuw begon dat te veranderen, het Nederlands werd meer en meer geschreven. Akten en overeenkomsten, wetten, vertalingen van de Bijbel, alles kon in het Nederlands, maar men moest wel aan de spreektaal schaven om die geschikt te maken voor schrijftaal. Dit gebeurt op het ogenblik ook met streektalen. De schrijftraditie in de ene streektaal is ouder dan in de andere, het Fries heeft een oude traditie, evenals het Vlaams, maar tegenwoordig gebeurt het schaven overal. Als de dialecten en het Nederlands naar elkaar toegroeien en de dialecten ook als schrijftaal gebruikt worden, krijgen ze voldoende ruggesteun vanuit het gesproken en geschreven Nederlands om een zekere functie te vervullen, een functie die de lezers ervan een gevoel van saamhorigheid geeft. De toename van het gebruik van streektalen voor liedteksten kan betekenen dat de waardering voor het dialect in deze functie toeneemt. En dit is een emotionele functie. Juist deze emotionele functies zullen een rol gaan spelen bij het behoud van streektalen in het grote verband van Europa. Kan het niet een positief gevoel zijn - heel voorzichtig uitgedrukt - voor iemand die ergens in een vreemd land verblijft om een ander uit zijn dorp, zijn stad of zijn land te ontmoeten en door enkele woorden het wij-gevoel te kunnen oproepen? Voor degeen die heimwee heeft is dat nog belangrijker, voor de gemeenschap zelf kan dit wij-gevoel een wapen zijn tegen vreemde inmenging of ongewenst gedrag van buitenstaanders. Ik geef de streektalen een kans na 1992. Maar daarvoor is wel noodzakelijk dat we volwassenen en kinderen opvoeden met achting voor eigen taal en eigen streektaal. Een taal zoals het Engels kan als wereldtaal voor praktische doeleinden geschikter zijn, omdat zij door een groter aantal mensen gesproken wordt, maar voor emotionele functies, het overdragen van gevoelens is elke taal even geschikt. Dat kortzichtige en achterlijke standpunt dat de ene taal beschaafder, beter is dan de andere zijn we bezig te verlaten. We moeten waardering en liefde hebben voor de taal van onze familie, van onze streek, van ons land en we moeten er trots op zijn. Het gebruik ervan moet een onderdeel zijn van onze cultuur die ons met het verleden verbindt. Alleen zo hebben de streektalen een kans. Het hangt alleen van onszelf af. En zo zullen onze nakomelingen gemakkelijker hun ‘roots’, hun wortels terugvinden. Het is zeker dat ze die eens zullen zoeken, talen zijn vaak de enige band met het verleden. Daarmee heb ik een voorspelling durven doen voor de eerste eeuw of eeuwen, als de Eu-ropese Gemeenschap nog geen echte eenheid is. Aan de tijd over enkele eeuwen zal ik me niet wagen. Toen ik zover was, ging ik naar de zieneres die in trance boven de aardspleet zat. Ik stelde mijn vraag en ze mompelde iets dat ik als bevestiging van mijn voorspelling opgevat heb. Maar ik kon slechts enkele woorden verstaan ‘Zonder een beetje liefde zal het niet gaan’. |
|