| |
| |
| |
Een storm in een glas water of een nieuw elan voor de dans?
Jonge Vlaamse choreografen
Katie Verstockt
KATIE VERSTOCKT
werd geboren in 1953 te Brasschaat. Dansjournalist. Publiceerde o.a. in ‘Knack’, ‘Worldballet’ en ‘Ballet International’. Medewerker van BRTN.
Adres: Gentplaats 6, B-2000 Antwerpen
Waar ook ter wereld, in Japan of New York, in Canada of Tunesië, elk zichzelf respecterend dansfestival zet wel een Belgisch gezelschap op de affiche.
Anne Teresa de Keersmaeker en Wim Vandekeybus ontvingen in New York de zo felbe-geerde Bessie Award, de ‘Oscar’ van de dans (Vandekeybus tot tweemaal toe!). Jan Fabre werd vorig seizoen uitgenodigd om een choreografie te maken voor het Frankfurter Ballet, dat onder leiding staat van de Amerikaan William Forsythe, zelf een van de meest gerenommeerde choreografen van het voorbije decennium. En tijdens de jongste Dance-Screen manifestatie, georganiseerd door het IMZ (Internationales Musik Zentrum) in Frankfurt, werd Scelsisuites van Nicole Mossoux bekroond met de eerste prijs in de categorie ‘videochoreografieën’. Het gaat om een programma in de reeks De dans ontsprongen, van de BRTN-televisie.
Zo zijn er nog talrijke voorbeelden aan te halen, die aantonen dat de hedendaagse Belgi-sche dans in de internationale danswereld hoog in aanzien staat. Men spreekt zelfs - parallel aan de plastische kunst, de mode en de popmuziek - van een ‘Belgische Golf’. sterker nog, een ‘Vlaamse Golf’. omdat aanvankelijk de krachtigste vernieuwersstorm toch uit het noorden bleek te komen.
| |
Vlaamse Golf?
Niettegenstaande het vleiende karakter van die benaming, fronsen de betrokkenen onbegrijpend de wenkbrauwen bij het horen van die veralgemenende titel ‘Vlaamse Golf’. Uiteraard, alle kunstenaars zijn toch individualisten, zal u denken. De Belgische choreografen spannen zelfs de kroon in dat opzicht. In die huidige Vlaamse danswereld valt werkelijk maar weinig samenhang te bespeuren. Of is het dat misschien wat die Vlaamse Golf (kijk, het went gauw), juist zo uniek maakt? Geen school, geen duidelijke gemeenschappelijke stijl- of genrekenmerken, geen hechte groep, waarbinnen dansers bij verschillende gezelschappen dansen en les gaan volgen in dezelfde studio's, zoals we dat in het buitenland zien. Niets van dat alles in Belgenland.
De choreografen kennen elkaar nauwelijks. Ze werken in het grootst mogelijke isolement. Nee, het gaat niet zozeer om een golf, dan wel om een reeks afzonderlijke tornado's, die, ver van stromingen en modetrends (want er zijn ar- | |
| |
tistieke
‘Bartok/Aantekeningen’.
Choreografie van Anne Teresa de Keersmaeker.
noch educatieve referenties) vanuit een soort ‘tabula rasa’-situatie, met een open mentaliteit en eigengereide koppigheid hun grillige windhozen door de fata morgana van het Belgische kunstlandschap jagen. Ze hebben gemeen, dat ze allemaal op zoek gaan naar een nieuwe bewegingstaal, naar een nieuwe dans, die niet meer gebonden mag zijn aan regels en wetten, die ook wil ontsnappen aan het navelstaren van de danswereld door te putten uit artistieke en technische elementen van andere kunstdisciplines. Maar ieder doet dat op zijn manier. Er is weinig uitwisseling en van kruisbestuiving kan voorlopig nog niet gesproken worden. Het resultaat is dus sterk uiteenlopend.
Op artistiek niveau mogen er dan wellicht geen noemenswaardige overeenkomsten zijn, de klimatologische omstandigheden waarin die tornado's tot stand komen, zijn wel degelijk
| |
| |
identiek. Ze zijn volgens sommigen zelfs een stimulans geweest om de hun toegeschreven originaliteit en grilligheid te ontwikkelen.
Ondanks zijn stijgende populariteit zit de Belgische dans nog steeds in een precaire situatie. Boven de overheidssteun en de opleiding blijven nog sombere wolken hangen.
Mudra, de school die Maurice Béjart in 1970 had opgericht, is na diens vertrek naar Lausanne gesloten. Het was de enige instelling waar een multidisciplinaire opleiding werd gegeven. Sindsdien kan nergens in het land een degelijke hedendaagse dansopleiding gevolgd worden. Geen wonder dus dat de meeste choreografen hun dansers in het buitenland recruteren.
| |
Een nieuw elan voor de Vlaamse dans
In de jaren zeventig werd het Belgische danslandschap voornamelijk bepaald door het triumviraat: Ballet van de XXe Eeuw - Ballet Royal de Wallonie - Koninklijk Ballet van Vlaanderen. De twee eerste zijn zich blijven toeleggen op klassiek en neo-klassiek ballet. De Franse choreograaf Maurice Béjart, die sinds 1960 de leiding had over het Ballet van de XXe Eeuw, nam zelf het choreograferen voor het gezelschap voor zijn rekening. Zijn gigantische dansspektakels, veelal met diepfilosofische, universele thema's, lokten grote massa's naar theaters en sporthallen. Maar aan het eind van de jaren zeventig taande zijn succes. Het kunstminnende publiek keek uit naar iets nieuws. Dat bewees het succes dat buitenlandse avantgardegezelschappen kenden.
Toen in 1982 Anne Teresa de Keersmaeker Fase, four movements on the music of Steve Reich uitbracht in de Beursschouwburg, en Jan Fabre zijn historische, acht uur durende Het is theater zoals te verwachten en te voorzien in première ging in deSingel, vestigden die twee plots de aandacht van de hele wereld op Vlaanderen. Deze voorstellingen waren het startsein voor een heel nieuw elan, een réveil van de Vlaamse, zeg maar van de hele Belgische dans.
| |
Dansfestivals
De populariteit van de eigentijdse dans wordt bevestigd en verstevigd door de oprichting
‘Scelsi-suites’ van Nicole Mossoux uit de BRTN-reeks ‘De dans ontsprongen’.
van twee belangrijke biënnale dansfestivals tijdens de jaren tachtig: Klapstuk in Leuven en De Beweeging in Antwerpen. Het eerste spitst zich toe op de grote internationale namen. Het tweede heeft tot doel debuterende bewegingskunstenaars te steunen en te promoten (Beweeging met dubbele ‘e’ vanwege de dubbelzinnige boodschap: wegen en bewegen).
Artiesten als De Keersmaeker, Fabre en Vandekeybus, die meteen naar de grote theaters konden doorbreken, horen dus niet thuis in De Beweeging. Maar ook mensen als Marc Vanrunxt, Alain Platel, Nicole Mossoux, José Besprosvany, die als het ware door De Beweeging gelanceerd zijn, worden nu rijp genoeg geacht om op eigen vleugels te vliegen.
Dat is echter niet zo evident in dit land, waar directeuren van theaters en culturele centra liever op veilig spelen, en dus geen ‘moeilijke avant-garde’ in huis willen halen. De beschikbare middelen en de controversiële durf ontbreken hun. Daarom wordt dit jaar in april-mei een nieuw festival in het leven geroepen Brussel Centraal. Een Belgisch festival met de ‘doorgebroken, maar nog niet allemaal gearriveerde namen’ van eigen bodem op de affiche. Een primeur in díe zin, dat voor het eerst een manifestatie als deze door de beide gemeenschappen wordt gesteund. Nationaal, en toch grensoverschrijdend! Initiatiefnemer Patrick de Laender doet meteen de stelling teniet dat er werkelijk sprake zou zijn van een Vlaamse dans. De Vlaamse choreografen die momenteel buiten
| |
| |
‘Le poids de la main’. Choreografie van Wim Vandekeybus, muziek Thierry de Mey.
de grenzen naam maken, werken met Waalse componisten (die op hun beurt werken met buitenlandse muzikanten), met Nederlandse kostuum-of decorontwerpers, en met dansers van zowat overal. Dans is een universele taal en is al eeuwenlang een multinationale aangele-genheid.
| |
Van abstract dansminimalisme naar danstheater
In 1980 maakt de jonge Anne Teresa de Keersmaeker, nauwelijks afgestudeerd aan Mudra, haar eerste choreografie, Asch. Een werk dat aanslaat bij het publiek, maar om de volgende stap te zetten wil ze een betere fundering. Ze vertrekt naar New York, studeert er aan de School of the Arts, maar snuift er vooral de artistieke sfeer op. Ze keert terug naar Brussel met Fase, four movements on the music of Steve
| |
| |
‘Emma’ door ‘Les Ballets contemporain de la Belgique’ Choreografie van Alain Platel.
Reich, een werk dat duidelijk onder invloed staat van het postmoderne dansminimalisme van Lucinda Childs. De dans maakt gebruik van de subtiele, haast onmerkbare verschuivingen (faseringen) en van de mathematisch strakke structuren van de muziek. De bewegingen zijn herleid tot de essentie. Ze fascineren door hun abstract-geometrische verloop in tijd en ruimte, door de intrinsieke kracht die uitgaat van iedere geste, van iedere lijn, en van hun onderlinge spanningen, die nog intenser worden door de repetitieve tijds- en ruimtepatronen.
In de werken die zij vervolgens maakt, wordt de choreografe voortdurend heen en weer geslingerd tussen emotie en ratio. Aanvankelijk worden kleine, dagelijkse handelingen ingelast, waardoor de strengheid van de mathematische structuren gerelativeerd en ontladen wordt: danseressen trekken hun jurkje recht, vegen het zweet van het voorhoofd, strijken de haren uit het gelaat; een blik van verstandhouding, een angstige of agressieve beweging, aantrekkingsen afstotingsprocédés, vurige passages naast uitgelaten vrolijke of intimistische momenten geven een dramatische spanning aan de toch in essentie abstracte dans. Gaandeweg zien we meer emotie opduiken in haar werk. Soms is de dans de regelrechte uitdrukking van innerlijke psychische toestanden die bijzonder dicht bij het danstheater van de Duitse Pina Bausch komen. Anderzijds worden de begeleidende muziek, en daaruit voortvloeiend de bewegingsstructuren, steeds complexer en grilliger.
De werkelijk dansante passages, die steeds meer een geïsoleerde plaats innemen in het ‘theatrale’ gebeuren, zijn afwisselend flitsend snel en lijzig slepend, steeds gedreven, soms speels, soms verbeten, niet meer gepolijst, zoals in Fase, maar met een feilloze nonchalance uitgevoerd. Bovendien wendt De Keersmaeker tal van andere media aan: film, toneelattributen (een opgezet hert, stoelen... ), exuberante kostumes, en... het gesproken woord. Met Verkommenes Ufer. Medeamaterial. - Landschaft mit Argonauten van Heiner Müller zet ze zelfs haar eerste stap naar theaterregie, hoewel ook hier de aanpak van tijd, ruimte, geluid en menselijke gestes belangrijker is dan het tekstuele. En dat
| |
| |
‘Me-zon’. Choreografie van Karin Vyncke.
terwijl in haar choreografisch werk steeds meer teksten worden ingelast.
Wanneer we in binnen- en buitenland een groeiend aantal gezelschappen à la De Keers-maeker zien dansen, is het toch vooral het zuiver abstract structureel werk van de beginperiode waardoor die nieuwe lichting jonge choreografen zich laat inspireren.
Bij de choreografen die ooit bij De Keersmaeker zelf gedanst hebben en die nu hun eigen weg hebben gebaand, zijn nog wel her en der Rosas-trekjes te bespeuren (dat is trouwens niet meer dan begrijpelijk!), maar hun artistieke authenticiteit bewijst De Keersmaekers efficiënte selectie van destijds. We denken in de eerste plaats aan Roxane Huilmand en aan Michèle-Anne de Mey, die volop een stevige reputatie als choreografe aan het opbouwen zijn.
| |
| |
| |
Schoonheid en wrangheid hand in hand
Zoals De Keersmaeker steeds weer terugvalt op haar oude liefde, de dans, zo zal Fabre waarschijnlijk (alhoewel, wie zal een artiest doorgronden?) wel steeds blijven werken in de lijn van het visueel-tastbare theater. Fabre is van opleiding plastisch kunstenaar, en oogst met zijn fameuze bic-tekeningen al net zoveel succes als met zijn theaterprodukties. Hij wendt de repetitiviteit, en de fysieke uitputting die daar in de dans logisch uit voortvloeit, aan als theatraal gegeven. De moeheid wordt niet geacteerd; men blijft een beweging uitoefenen tot alle grenzen van uitputting en pijn overschreden zijn. Het publiek is getuige van de aftakeling en de strijd tot het bittere einde. Dat neemt veel tijd in beslag, maar door die traagheid kan juist het diepmenselijke, het tragische van zo'n act echt doordringen. Die wrangheid vindt men ook terug in momenten waarop levende kikkers of slangen of roofvogels mee op het podium verschijnen. Of wanneer acteurs elkaar keer op keer reëel in het gelaat slaan tot hun wangen ervan gloeien.
Maar daartegenover stelt Fabre een uiterst sobere vormgeving, de pure schoonheid van symmetrisch-geometrische beelden en monotone kleuren. Zelden wordt een publiek zo subliem in verwarring gebracht door decadentie en harmonie die hand in hand gaan.
| |
Gevaar, spanning, dynamiek
Wim Vandekeybus was in 1984 acteur in Fabres De macht der theaterlijke dwaasheden. In 1987 stelt hij zijn eerste eigen creatie voor en schiet meteen in de roos. What the body does not remember is een jaar later goed voor een Bessie Award.
Van Fabre heeft hij een fijne zin voor structuren en voor soberheid meegekregen. Maar Vandekeybus is onstuimiger, dynamischer, speelser. Ook bij hem geen ‘doen alsof’. De dansers gooien zich roekeloos in het spel van de choreograaf. Een violent, gevaarlijk spel, waar zware stenen rakelings langs de hoofden door de ruimte vliegen, waar men op onstabiele sta-pelcolonnes klimt en de componenten van die colonnes (houten tegels) onder elkaars voeten wegtrekt, waar men zichzelf achterover in de
‘Gertrud en James’. Choreografie van Bert van Gorp.
ruimte catapulteert en op de accurate reactie van collega's rekent om de val tijdig te breken, waar met vuur gespeeld wordt, men elkaar (bijna) verbrandt en men elkaar (daadwerkelijk) drijfnat giet. Precisie, alertheid, vertrouwen zijn hier belangrijke sleutelwoorden. Maar binnen dat harde spel ontstaan vlotte, dynamische, sterk ritmische bewegingssequensen, die met een krachtige slag, een abrupte wending, het drijvende ritme van de muziek (Thierry de Mey, Peter Vermeersch) telkens op verrassende wijze doorbreken. De toeschouwer die even rustig achterover wil leunen, zit in minder dan geen tijd weer op het randje van zijn stoel met gekrulde tenen naar de bruisende dans van Vandekeybus te kijken.
De Keersmaeker, Fabre en Vandekeybus zijn vrijwel onmiddellijk doorgebroken naar inter- | |
| |
nationale scènes. Zijn ze gewoon begenadigde kunstenaars, is hun dans op het juiste ogenblik gekomen (namelijk op het moment dat het publiek er rijp voor was)? Of is hun werk gewoon toegankelijker dan dat van andere jonge choreografen, die ongeveer gelijktijdig die reputatie van de zogenaamde Vlaamse Golf mee hebben opgebouwd maar die op een meer bescheiden niveau succes boeken? Geen zinnig mens die zich daarover op dit ogenblik al durft uit te spreken.
Vast staat, dat het werk van Marc Vanrunxt (eveneens een voormalig medewerker van Fabre), Alain Platel en José Besprosvany een gedegen artistieke fundering uitstraalt. Hun dans, hoe uiteenlopend ook, heeft echter een andere impact. Zij hebben meer de reputatie iets los te weken bij het publiek, de toeschouwer zelf aan het denken te zetten. Niet iedereen houdt van hapklare brokken.
Het werk van Vanrunxt is streng, ernstig, beladen met symboliek, in een sobere vormgeving gevat; tussendoor echter geeft hij knipoogjes, schuwt hij kitsch en exuberantie niet, zodat je toch weer op het verkeerde been gezet wordt, en maar beter zelf kunt uitmaken wat je aan een voorstelling hebt.
Hetzelfde geldt voor Alain Platel. Hij is geboeid door bizarre trekjes van de menselijke psyche, maar ook zijn dans kent alle gradaties van diepe ernst tot relativerende ironie en regelrechte nonsens, opgesmukt met referenties naar goede en slechte smaak, folklore en kitsch; maar vooral getuigt het van generositeit en liefde voor mensen. Alle pogingen om dit soort dans in een hokje onder te brengen mislukken.
Ook de in België werkende Mexicaan José Besprosvany is niet echt ergens bij in te delen. Deze ex-danser van het Ballet van de XXe Eeuw toont in zijn dansen een extreem respect voor het klassieke ballet, maar zet daarnaast moeiteloos hedendaagse danspassen neer, met tussendoor ook nog verwijzingen naar andere dansstijlen, als persiflage of als ode. Zijn dansen zijn van een bijna contemplatieve, dramatische ernst, eerlijk, zuiver, en gecreëerd vanuit een liefde voor de beweging.
Het zal de lezer duidelijk zijn, dat we binnen dit bestek niet alle interessante jonge Vlaamse choreografen aan bod kunnen laten komen, juist omdat hun werk zo divers is, zo authentiek, dat algemene noemers uit den boze zijn.
Toch enkele namen om te onthouden: Karin Vyncke, die momenteel in Parijs werkzaam is maar die de banden met België strak aanhoudt; Rosette de Herdt, die mysterieuze, introverte danswerkjes ontwerpt; Eric Raeves, danser en kostuumontwerper bij Marc Vanrunxt, maar de jongste jaren ook met succes aan de slag als choreograaf; Bert van Gorp, die met zijn grappige, maar goed ineengeknutselde dansstukjes een ontwapenende charme uitstraalt. Aan dit rijtje kunnen nog tal van jonge danskunstenaars worden toegevoegd van wie het prille experimenteerwerk al veelbelovend is. Een tweede golf? Nee, geef ons maar liever die kleine, eigengereide orkaantjes.
|
|