laatste werk maakt hij een onderscheid tussen een instrumenteel denken en een alomvattend, aandachtig denken, ‘dat eigenlijk geen denken meer is’.
De instrumentele vorm van denken is in onze maatschappij de dominante, is heerszuchtig en stelt de mens en 's mensen behoeften als maat van alles voorop. ‘Het is dit denken dat de geest van een beschaving waarin technocratie en economisme heersen en de natuur slechts als materieel voor menselijk handelen of als plek ter recreatie wordt benaderd’ (p. 95).
De tweede, kritische vorm van denken wil de vorige ontmaskeren, zijn idolen, mythes en illusies doorprikken en zo het ongebreidelde humanisme als zelfverabsolutering bekritiseren. Lemaire voegt hieraan toe dat de tweede vorm slechts een negatieve activiteit is. Twijfel en kritiek zijn immers niet opbouwend. Ze laten ons met lege handen achter, schrijft hij. En toch, hier blijkt de ontgoochelde intellectueel een mogelijk licht te ontwaren. Juist door deze leegte kan de radicale kritiek voorbereiden op een sprong naar het meer omvattende denken van de eenheidservaring. Zo wil Lemaire de geest van de moderniteit overstijgen.
Het omvattende denken dat Lemaire voorstaat, is eigenlijk een vorm van religiositeit. Lemaire brak ooit met het katholicisme omdat hij het te antropocentrisch gericht vindt. De religieuze dimensie van zijn denken heeft niets uitstaande met kerkelijke instituten, maar vertoont wel een zekere affiniteit met het boeddhisme. En zoals hij zelf opmerkt: ‘Het wonderlijke is dat juist de moderne tijd zélf ertoe heeft bijgedragen om rijp te worden voor met name het boeddhisme, dat immers een “religie” is zonder goden, gebaseerd op een onbarmhartige ontmaskering van onze illusies en een ongeëvenaarde poging om het menselijk bestaan te doordenken en ons te bevrijden van de afscheiding van ons Ik’ (p. 95).
De religiositeit, de mystiek zelfs, waar Ton Lemaire het over heeft, verwijst naar een kwaliteit van de beleving van de wereld. Het gaat om een alertheid voor het heden, gecombineerd met het besef van de nietigheid van de mens. ‘Een bepaalde overgave aan de loop der dingen’, heeft hij dat genoemd. De mens zou moeten inbinden als superactieveling, zich moeten overgeven aan enige passiviteit, naar de dingen moeten luisteren in plaats van ze te willen beheersen. Zo kan men dat omschrijven. Die houding vindt Lemaire terug in het boeddhisme.
Het zou van onbegrip getuigen om Lemaire een vlucht in een mystieke religiositeit te willen aansmeren. Hij gebruikt de boeddhistische inspiratie enkel als middel tot het bijsturen van een ontworteld rationeel denken. Een denken waarvan hij de positieve kanten overigens graag behouden wil zien. Hij noemt kritiek en twijfel als het beste van de westerse rationaliteit.
Op die manier wijst hij dus op de ambivalentie van het Verlichte denken. Het mondde enerzijds uit in de eenzijdige houding van de mens als subject tegenover de natuur als object, maar leverde anderzijds een stevige intellectuele traditie op van kritiek. De westerse intellectueel bekritiseert op die manier een systeem waarvan hij helemaal het produkt is. Hij denkt tegen het systeem, dankzij het systeem.
Over de waarde van kulturen heeft ‘Tussen europacentrisme en relativisme’ als ondertitel meegekregen. Het oeuvre van Lemaire vormt op die manier een soort evenwichtskunst. Het kind niet met het badwater weggooien, zou men het ietwat clichématig kunnen uitdrukken.