invasie in Hongarije, 1956, totaal van weg te groeien, steeds verder in de richting van een gedreven anticommunisme. Het is dan ook bijzonder waardevol te vernemen waarom hij gedurende vele jaren als zovele jongeren gecharmeerd werd door die linkse ideologie (p. 45), en waarom hij er zich van los weekte (p. 91). Het laatste verhaal is met meer overtuiging geschreven dan het eerste, en dat is logisch, omdat memoires steeds teleologisch terugblikken, met het perspectief van later, wetende waar het op uit gelopen is en welke illusies nooit tot realisatie kwamen.
Ik bedoel dit niet als kritiek: het is fataal en normaal. Het geeft echter de grenzen aan van dit soort getuigenissen als historische bron. Om het perspectief te herstellen, moet men ze confronteren èn met een eventueel bestaand dagboek van dezelfde auteur, èn met de getuigenissen van andere medespelers. Gerlo bezit inderdaad dagboeken: hij ontleent er in dit levensverhaal heel vaak aan (b.v. pp. 70-88), en dat levert een boeiende contrapuntische dialoog op met de actuele terugblik van Gerlo. De auteur laat ook niet na in het betoog een aantal brieven af te drukken, als zovele bewijsstukken. Ook dat verhoogt de overtuigingskracht. Wellicht is het niet nuttig Gerlo's dagboeken en correspondenties integraal te publiceren. Maar ik hoop dat hij ze ergens veilig zal deponeren om ze na verloop van een door hem zelf bepaalde termijn, als bronnen toegankelijk te maken. Voor een aantal aspecten weten we heel precies welke motieven de auteur nu denkt toen gehad te hebben en dat is nuttig, maar voor mentaliteitsstudie en zelfs feitenkennis, is het nuttig dit te vergelijken met wat hij toen als zijn logica beschouwde, onder de indruk van wat zich toen afspeelde, zonder kennis van de verder afloop. Wat nu reeds geboden wordt, is echter uiterst kostbaar. Juist door zijn sterke engagementen en de onverbloemde wijze waarop hij deze uiteenzet is Gerlo's levensverhaal representatief voor denkwijze en praxis van een interessant segment van de Vlaamse intelligentsia.
Een van de levensproblemen die Gerlo ononderbroken bezighield, is dat van het pacifisme. Ook hier biedt dit boek verhelderende getuigenissen van Gerlo's rol in de vredesbeweging vanaf het Wereldcongres voor de Vrede te Wroclaw in 1948 tot de vrij onbekende gesprekken in Knokke uit 1954, en vooral over zijn breuk met de SP en met het Vermeylenfonds in 1980, juist wegens onenigheid met nieuws-links over de volgens Gerlo door de S.U. geïnfiltreerde Vredesbeweging en zijn verzet tegen eenzijdige ontwapening door het Westen.
Het exposé over 1968 en de nasleep aan de universiteit is geen sociologische analyse die het handelen van de tegenstrijdige acteurs van toen wil verklaren, en is ook niet zo bedoeld; het is een verrukkelijk subjectieve, en dus o zo nuttige, kijk op de zaken vanuit de gezichtshoek van één groep, en ze leert ons alles over de motieven en de visie van die groep. Boeiende bladzijden weerspiegelen Gerlo's rol in het verzet, zijn reis naar Berlijn, kort na de oorlog, naar China, zijn aandeel in de vernederlandsing van de VUB en vooral in de Vlaamse Beweging. Zijn breuk als Vermeylenfonds-voorzitter met de andere verenigingen van het Overlegcentrum n.a.v. het Egmontpact in 1977, een kennelijk nog niet verteerde, frustrerende, ervaring, wordt vanuit een heel persoonlijke optiek uitgelegd; ze kan nu nuttig geconfronteerd worden met de afwijkende visies van Adriaan Verhulst en andere medespelers om tot beter begrip te komen. Dit geldt overigens voor bijna alle pagina's van dit aantrekkelijke levensverhaal, een vooral voor de jeugdepisode en oorlogsjaren vaak ontroerend egodocument.
W Prevenier
a. gerlo, Noch hoveling, noch gunsteling. Een levensverhaal, DNB / Pelckmans, Kapellen, 250 p.