operazanger Fabrice; haar aanpassing aan de huwbare, keurig Haagse Otto van Erlevoort; haar hang naar de bescherming van de rijke Amerikaan Lawrence. Driemaal betreedt zij een luchtkasteel dat met een terloops handgebaar wordt weggewuifd door haar neef Vincent. Het bête noire van de familie, dat zij abusievelijk voor haar noodlot aanziet.
Jan Blokker en Harry Kümel bestudeerden het gehele oeuvre van Couperus om zijn epos op de juiste wijze te kunnen interpreteren. Zoals Marcel Proust en vele anderen in die tijd, bewoog Couperus zich zowel binnen als buiten de maatschappij. Het was zaak door zijn ambiguïteit, positie en conventies heen te kijken. Waarna de conclusie volgde dat Eline een springlevend individu was dat uit een dode samenleving wilde treden. En dat Vincent, schijnbaar als zij, in feite hetzelfde was als alle anderen. Het grote verraad van de film is dat van Vincent aan wiens lot Eline zich verbonden achtte. Wat haar rest in een overweldigende, operateske eindscène, is voor eenmaal haar lot in eigen hand nemen.
Harry Kümel schuwt geen enkel sentiment in deze barokke slotscène, waarin hij heftige operascènes afwisselt met de vlucht van Eline naar haar Scheveningse pensionkamer. Her en der liggen daar de lege paarse flesjes laudanum rondgeslingerd, zachtjes beweegt de vitrage voor het halfopen raam dat uitzicht biedt op de zee. In slowmotion beweegt Eline zich radeloos door de benauwde ruimte en zijgt ineen onder de klanken van de Liebestod uit Wagners Tristan en Isolde. Geen geringe maatregelen dus, ondersteund door de theatrale vormgeving van Peter Greenaways vaste art-directors Ben van Os en Jan Roelfs.
Eigenlijk is deze terecht voluitgespeelde scène een van de weinige die emoties oproept, in een film die voor het overige vooral een strak gestileerd prentenboek is. Uiterst vakbekwaam, met liefde en zorg in beeld gebracht, maar niet altijd even bezield. Alsof de strikte regels van het Haagse fatsoen, het onder alle omstandigheden de facade ophouden, ook tot de film zelf doordrongen.
Maar naast deze lichte kritiek overheerst het gevoel dat hier een grote prestatie is verricht, die wellicht nog beter tot zijn recht zal komen in de driedelige televisieserie. Het camerawerk van Eddy van der Enden, de kostuums van Yan Tax, de weliswaar sentimentele maar hier passende muziek van Laurens van Rooyen, de acteerprestaties van Marianne Basler (Eline), Monique van de Ven (Betsy) en Thom Hoffman (Vincent), het zijn evenzovele elementen die de film tot een lust voor het oog en oor maken.
Met Eline Vere vervolgt Harry Kümel met fier opgeheven hoofd zijn grillig pad dat hem naar talloze televisiefilms en commercials leidde, naar de theaterregie van musicals en opera's (zoals Massenets Thaïs, zijn volgende produktie voor de Antwerpse Opera), naar zijn lessen aan de Nederlandse Filmacademie en het Brusselse Institut des Arts de Diffusion, naar zijn bestuurswerk voor de Belgische Filmmakers Associatie en zijn bemoeienissen met de door hem en Wim Verstappen opgerichte FERA, de Federatie van Europese Audiovisuele Regisseurs. In zijn speelfilmoeuvre toonde hij eerder een lichte voorkeur voor uitvergrote emoties en heftige gevoelens. Als figuren in een kunstmatig geschapen wereld bewegen zich zijn personages in Monsieur Hawarden (1968), Daughters of Darkness (1971), Malpertuis (1973), De komst van Joachim Stiller (1975). Grote emoties, ambiguïteit, gevoelens die niet te plaatsen zijn en sexuele onzekerheden fascineren hem. Een acteursregisseur, die zijn werkzaamheden vakmatig benadert, zonder franje en romantisch-artistieke grootsprakerij. Want, zo verklaart hij graag en vaak: ‘Wat is film nu meer dan het prepareren van een mise-en-scène?’
Een lastige man, zo zingt het rond, die in Nederland vaak moeite heeft met de conflictueuze wijze waarop naar een consensus wordt gestreefd. Die zich kan opwinden over de negatieve klank die woorden als ‘elitair’ en ‘manipulatie’ hebben. Elitair, arrogant, tiranniek en dictatoriaal zijn volgens hem precies de gewenste eigenschappen voor een goede filmmaker. Want: ‘Film is een intellectuele kunst, daar is nu eenmaal niets aan te doen’. Zijn bewerking van Couperus' Eline Vere is niet van intellect gespeend en bewijst in elk geval opnieuw hoe de koppige trouw aan eigen overtuigingen tot kwaliteit en een consistent oeuvre kan leiden.
Gerdin Linthorst.