Van Deyck voerde van beide een kleine selectie uit, samen met de Liedcyclus op. 16 van Bartok en
Zeven Volksliederen van De Falla. Een prachtig programma op internationaal niveau uitgevoerd. Lucienne Van Deyck lijkt met de jaren nog aan kwaliteit te winnen: een soepele stem met warm timbre en vooral zeer genuanceerd in kleur- en gevoelschakeringen, ideaal dus voor deze muziek. Jammer dat pianist-begeleider Frans Truyts heel wat minder presteerde. Herberigs heeft maar weinig kamermuziek nagelaten. Dat is te betreuren, want in tegenstelling tot zijn grote orkestwerken die nogal eenzijdig op klank- en kleureffecten zijn berekend, toont hij hier, gedwongen door de kleine bezetting, meer interesse voor puur muzikale vormdialectiek. In zijn
Twee Suites voor koperensemble (1946) uitgevoerd door het Koperensemble van de Harelbeekse Muziekacademie blijkt hij bovendien de voor hem nieuwe weg van het expressionisme op te gaan. Daarentegen zijn het mooie
Poëma (1923) voor pianotrio en het Strijkkwartet (1921) nog meer impressionistisch getint. Dat laatste werk werd heel knap uitgevoerd door het jonge Ysayekwartet, samen met het Achtste kwartet van Sjostakovitsj en het Eerste (Uit mijn leven) van Smetana. Sjostakovitsj was zonder meer
Marianne Basler als Eline Vere.
adembenemend, maar in Smetana - na de pauze - leek inspiratie en concentratie zoek en dat werd een vervelende bedoening.
De respons op de Biënnale was vrij groot. Hopelijk blijft er, net als bij de twee vorige uitgaven, in concertprogramma's of CD-produkties nog iets van het Herberigs-succes naklinken. Roland Coryn en zijn ploeg medewerkers smeden intussen plannen voor een nieuwe Biënnale.
Hendrik Willaert