opera over de figuur van de schilder. Het werk beleefde zijn première in Amsterdam en werd daarna door de Vlaamse Opera opnieuw uitgevoerd in Antwerpen. De muziek is van de Nederlandse componist Jan van Vlijmen; de Vlaming Johan Thielemans schreef het libretto.
De titel van de opera haalden de auteurs uit een brief van Van Gogh, waarin hij die woorden van A. de Musset citeert en terzelfder tijd zijn eigen psyche typeert. Na een bezoek aan het museum in Montpellier (1888) schrijft hij o.a.: ‘Op het portret van Delacroix is het een meneer met rossige haren en baard, die drommels veel lijkt op jou of op mij en die mij deed denken aan dat gedicht van De Musset: “Overal waar ik op aarde ben geweest, was er een ongelukkige, in het zwart gekleed, die bij ons kwam zitten en ons aankeek als een broeder”. Het zou op jou dezelfde indruk maken, daar ben ik zeker van’. Daarmee is meteen duidelijk, dat deze opera in drie bedrijven en negen scènes niet zozeer het leven van de schilder in beeld brengt als wel de tragiek en de geestesverwarring in de mens Van Gogh. J. Thielemans beperkte zich daarvoor tot de laatste vier jaar uit het leven van de kunstenaar: de periode die Vincent in Frankrijk doorbracht en die door de herhaalde aanvallen van waanzin en de talrijke conflictsituaties de meest dramatische episode uit diens leven is. Vooral de tragische verhouding tussen Vincent, zijn broer Theo en diens vrouw Johanna wordt scherp getekend. De auteur baseerde zijn libretto overigens op de uitgebreide briefwisseling van die drie familieleden. Voor het overgrote deel bestaat het libretto uit letterlijke citaten, zowel in het Frans als het Nederlands. Dat libretto is sterk dramatisch gekleurd en zit vol psychologische profilering. Als een rode draad loopt de eenzaamheid erdoorheen, of zoals Vincent het zelf in een van zijn laatste brieven noteerde: ‘Et la tristesse durera toujours’. Knap theater, dat de toehoorder aangrijpt!
‘Un malheureux vetu de noir’. De Vlaamse Opera, 1990-1991.
De muziek van Jan van Vlijmen is niet zo direct toegankelijk als de tekst. Ze is atonaal en volgens de componist dodecafonisch en serieel verwerkt. ‘Ik gebruik de twaalf tonen, maar breng er steeds een andere organisatie in aan, waardoor de tonen niet zozeer in repetitieve zin worden herhaald, dan wel belicht: sommige tonen worden overbelicht, andere onderbelicht. Zo ontstaan er op een subtiele manier bepaalde centra, tonaalachtige oriëntatiepunten’. Naar conceptie ligt de muziek in de lijn van het expressionisme van de Tweede Weense School. De zang verloopt overwegend syllabisch, bevat weinig lyriek en evolueert dikwijls met grote sprongen. Een ‘Sprechgesang’ dus, dat voor de vocale solisten niet zo gemakkelijk in de stem ligt. In het instrumentale ensemble van ongeveer twintig musici spelen de blaasinstrumenten de hoofdrol, al duikt de viool wel herhaaldelijk op als belangrijk kleurmotief. Zij is het symbool van de eenzaamheid en de dreigende dood. Aanvankelijk is de instrumentale partituur compact en druk contrapuntisch uitgewerkt, zodat ze enerzijds vrij opdringerig overkomt, anderzijds een adequate verklanking is van de schizofrenie, die de schilder op dat ogenblik kwelt. Gaandeweg schijnt de schrijfwijze doorzichtiger te worden, of raakt de luisteraar met de stijl vertrouwd, zodat de muziek meer en meer aanspreekt. Tot de pakkendste momenten behoren ongetwijfeld de zuiver instrumentale overgangen tussen de taferelen. In die passages zindert het dramatisch gebeuren uit de ene scène nog na en wordt de sfeer van de volgende scène soms beklemmend voorbereid.
Voorstelling en vertolking waren degelijk verzorgd, ook al had de luisteraar het er soms moeilijk mee om de tekst woord voor woord te verstaan. Regisseur en scenograaf Axel Manthey presenteerde het gebeuren op een bijna leeg toneel. Plaats en sfeer werden meestal gesuggereerd door een indrukwekkend rechthoekig paneel met daarop o.a. een vergroot detail uit een doek van de kunstenaar of door een gestileerd decorstuk. De enorm uitvergrote stoel uit het bekende schilderij Vincents stoel met de pijp (1888)