Muziek
De ars perfecta van de Nederlandse polyfonie
Tot het onvergankelijke erfdeel van onze Nederlandse cultuur behoort zonder twijfel het muzikale repertoire van de renaissancepolyfonie. Een aantal recente, bijzonder geslaagde CD-opnamen bewijst eens te meer dat onze eigen, overtuig(en)de, enthousiaste bewondering voor de grootse momenten uit ons cultureel verleden een van onze sterkste troeven zou kunnen zijn in een Verenigd Europa. Het lijkt mij dan ook zinvol deze muziek van het allerhoogste niveau, die haar duurzame kracht put uit een ideale alliantie tussen numerus (muziek als ordening van klanken) en affectus (muziek als expressie), onder aller aandacht te brengen. Het onverklaarbare wonder van deze polyfonie is immers de vanzelfsprekendheid waarmee de componisten uit de 15de en de 16de eeuw meerdere zelfstandig verlopende partijen met elkaar combineren, zonder één enkel moment de indruk te geven dat zij ‘worstelen met de materie’. Meer nog: met deze technische volmaaktheid, deze ars perfecta, gaat een uitdrukkingskracht gepaard, die men, gezien de moeilijkheidsgraad van het componeren en het uitvoeren van deze muziek, voor onwaarschijnlijk houdt - ook nu, en nu misschien des te meer, aangezien de ‘kennis van zaken’ duidelijk niet steeds meer tot het vocabularium van de hedendaagse ‘artiest’ lijkt te behoren en de zgn. vrije expressie hoogtij viert. De meeste componisten van vocale polyfonie stonden in dienst van vorsten, prinsen, pausen en kardinalen, hetzij als kapelmeester, hetzij als zanger of muziekpedagoog, en meer nog in het buitenland (vooral Italië, Frankrijk en het Duitse taalgebied) dan in de Nederlanden zelf. Een van hun belangrijkste opdrachten bestond erin de liturgische diensten op te luisteren met feestelijke polyfonie voor vier of meer stemmen (zoals missen, lamentaties, passies e.d.). Daarnaast schreven zij ook andere religieus geïnspireerde muziek (o.m. op teksten ter ere van Maria), die zowel buiten als
tijdens de liturgie kon worden uitgevoerd, o.m. bij processies, staatsbezoeken, privégebedsdiensten en zelfs tijdens de maaltijden.
De recente CD-opnames die aan het einde van deze bijdrage met hun resp. referenties worden opgesomd, zijn alle bijzonder geslaagd, zowel wat de keuze van de composities als de uitvoering betreft. Kenmerkend voor de hedendaagse, zgn. historische benadering van deze muziek is de voorkeur voor kleine, eventueel solistische ensembles. Dit strookt grotendeels met de bezetting zoals die in de 15de en 16de eeuw gebruikelijk was: de meeste hoven beschikten over een klein ensemble van professionele solisten. Dit biedt de uitvoerders de mogelijkheid de individuele melodische lijnen op een ideale wijze naar voren te laten komen. Anderzijds heeft een solistische uitvoering als voordeel, dat de tekstexpressie duidelijker geaccentueerd kan worden. Grote koren slagen er zelden in én de polyfonie doorzichtig te presenteren én de relatie woord-toon zowel declamatorisch als inhoudelijk tot haar recht te laten komen. De knapenstemmen, die in de Renaissance de hoogste partij(en) voor hun rekening namen, worden momenteel meestal vervangen door contratenoren en / of vrouwenstemmen, een volkomen aanvaardbaar alternatief (bij gebrek aan knapen die zuiver zingen!). Al is de toevoeging van instrumenten in de liturgische muziek niet zo evident, toch is de manier waarop dit hier gebeurt bij het gerenommeerde Huelgas-ensemble zeer overtuigend en bijzonder sfeervol. De renaissance-muziek biedt immers in vele gevallen de vrijheid om al dan niet beroep te doen op instrumenten als vervangende of ondersteunende partijen. Huelgas, o.l.v. Paul van Nevel, brengt meestal primeurs of althans minder courante muziek: zowel de johannespassie van Cypriaan de Rore (1516-1565), leerling van de beroemde Adriaan Willaert (ca. 1490-1562) als de Missa Et ecce terrae motus (voor niet minder dan twaalf stemmen!) van Antoine Brumel (ca. 1460-ca. 1520) zijn buitengewone verrassingen, ook voor wie in de Renaissance goed thuis is. Deze prachtige werken
(luister bij wijze van voorproefje even naar het begin van het Gloria van Brumel) worden zelden of nooit uitgevoerd, ook niet op concerten. Brumels mis wordt aangevuld met het Dies irae uit zijn Missa pro defunctis,