Het beloofde land
Aan de Kaap is niet alleen het politieke, maar evenzeer het literaire en para-literaire leven in beroering. Wat in de ochtend nog niet kon, is na de middag al achterhaald. Traditiegetrouw worden de polemieken daarbij met de blanke sabel uitgevochten. Schrijvers stellen elkaar bijvoorbeeld de vraag: ‘Waar was jij toen Breytenbach je hulp nodig had’? Links-van-links beschuldigt klassieklinks - met vertegenwoordigers als Breytenbach, Brink, Abraham de Vries - dat ze in principe de ideologie van het establishment verkondigen maar teren op het vet van de apartheid. Waarop Brink het heeft over ‘die klein literêre mafia in die noorde wat vir hulself 'n magsbasis wil vestig’.
Tijdens het vierde ‘Nasionale Leeskringseminaar’, eind september 1990, werd van Jeanne Goosen het stuk Kombuis-blues opgevoerd. Gevolg: een ongetwijfeld brave, maar meelijwekkende dominee was zo ontsteld over de minder stichtelijke taal die hij daarin te horen kreeg, dat ‘hy by die ete na afloop van die opvoering me bereid was om 'n gebed te doen nie’. In de boeken zelf is de tegenspraak niet minder op de spits gedreven. Ik geef een paar voorbeelden, waarbij ik de woorden van verschillende Afrikaner critici citeer. (Het is me hierbij niet om de literaire kwaliteit te doen). Debutante Rachelle Greeff laat in haar verhaal Hoe jy jou lus verloor een toiletdame commentaar geven op ‘die absurde situasie wat ontstaan wanneer 'n apartheidswet verval, maar ander maniere tog gevind wordt om te verseker dat slegs blankes 'n openbare toilet mag besoek’. Een ander verhaal, Die instrument van P.H. Roodt, is een ‘uitbeelding van die politieke sondes van ons patriargale voorouers’. Chris Pelser brengt in Don de Ridder de bekende vechtjas van Cervantes over naar Zuid-Afrika. Het besluit van een recensent: ‘Of die boek as grappige en grillige fantasie slaag, hang van die smaak van die leser af. Vind u dit snaaks dat Don en sy swart agterryer 'n soort ‘piepieverbond’ (in plaas van 'n Middeleeuse bloedverbond) sluit deur oorkruis water af te slaan? Dan sal u baie van Don de Ridder hou’.
Vrouwen zorgen voor ernstiger aanklachten. Die Kamferboom van Louise Naudé is volgens uitgever Taurus een ‘dokument uit 'n Suid-Afrika wat hopelik verby is, maar ook 'n verslag van 'n tyd wat ons nooit mag vergeet nie’. Deze blanke getuige (haar zoon werd aangehouden en verbannen) schreef naar verluidt geen letterkundige hoogvlieger, maar ‘wat ontroer, is die venynige klein wreedhede waaraan sy en haar huis onderwerp is: die oproepe in die nag, die onophoudelike dreigemente, beloftes wat nooit nagekom word, en die meedoënlose onbegrip van vriende’. Literair sterker is Berigte van weerstand van Emma Huismans, die hiermee reageert op ‘gedwonge verskuiwings van gemeenskappe, polisie-intimidasie, faksiegevegte in plakkerskampe’ en dergelijke meer. Dit boek ‘is 'n steeds geldige tydsdokument, 'n teks wat by die leser bly spook. Dit is 'n aanklag teen verdrukking van enige aard en verskeie vorme. In die laaste instansie is dit 'n direkte verslag van 'n aantal gevegsones in Suid-Afrika, sones waar vrede nog steeds niet naastenby in sig is nie... Met elke verhaal ontvou, benewens die groeiende lys aanklagte teen die apartheidsisteem, ook die verteller se emosies: haar verhoudings, familiegeskiedenis, frustrasies, magtelose woede en motivering vir haar optrede as joernalis en gemeenskapswerker midde-in die weerstand teen die staat’.
Dit alles om duidelijk te maken, dat de maatschappelijke revolutie ook op de boekenmarkt diepe sporen nalaat en dat er veel verschillende invalshoeken zijn om apartheidsland te benaderen. Want in Het beloofde land van Adriaan van Dis, een reisverslag van 1990, gebeurt dat weer totaal anders en is nauwelijks iets van het hierboven beschreven roerige geestesleven terug te vinden. Het is niet meer, maar ook niet minder dan ‘een ontdekkingsreis door de Karoo, de verlaten hoogvlakte in het midden van de Kaapprovincie’. Met de woorden van de uitgever de streek van de ‘conservatieve Boeren die het hart van de Afrikaner samenleving vormen’, de streek van de bovenvermelde ‘sondes van patriargale voorouers’. Het is dus geen allesomvattende analyse van de hele republiek, maar een verkenning van één facet: leven en opvattingen van de Afrikaner boer in een van de armste, achtergebleven streken van het land.
De portretten die Van Dis geeft van de plattelanders die hij bezoekt, zijn ongenadig, onthullend. Hij is een buitengewoon scherp waarnemer van de eigen sfeer van dorp en ‘plaas’, en van wat ons het meeste stoort in de gevestigde gewoonten van blank tegenover zwart. Van Dis kan zijn observaties bewonderenswaardig onder woorden brengen, in het Nederlands, het Afrikaans en soms ook in iets daar tussenin, zoals het zonderlinge ‘de parelhoender’ voor ‘het parelhoen’ (p. 85).
Ongenadige portretten, zei ik, al probeert de auteur geen ‘eigenwijze Europeaan’ te zijn ‘die de mensen hier weleens even zal leren hoe je met elkaar dient om te gaan en die zich stoort aan gedrag dat hij thuis niet wil zien, of die contact zoekt met mensen die hij in zijn eigen land vermijdt’. Niettemin is het onbewust heel tekenend voor zijn houding, dat hij op pagina 8 lui op een bank ligt en de onzin uit een Afrikaner krant knipt. Je kan er namelijk af en toe ook wel iets zinnigs in vinden.
De inkleding van het reisverhaal is heel persoonlijk: Van Dis bezoekt samen met Eva Landman, een Zuidafrikaanse vriendin die hij in Nederland leerde kennen, een aantal van haar familieleden in de Karoo. Zijn relaas krijgt een extra dimensie door de spanning tussen de oude vriendschap in Nederland, waar alles zoveel